Recensie: Joh. W. Broedelet – Hofstad
Seks in de Hofstad
Satire is meestal niet lang houdbaar omdat de context spoedig verandert of zelfs verdwijnt. Een roman met een satirische benadering moet dan ook nog andere kwaliteiten bezitten wil het werk niet na verloop van tijd in het niets verdwijnen. Dit is in ieder geval wel met Hofstad gebeurd, een satirische roman uit 1909, waarin de schrijver Broedelet allerlei Haagse figuren op de korrel nam.
Johan Wouter Broedelet (1877-1946) geniet nu alleen nog bekendheid als de grootvader van Remco Campert. Destijds was hij behoorlijk succesvol als schrijver van romans, gedichten en vooral toneelstukken. De (gecoupeerde) heruitgave van zijn Hofstad is een poging om te laten zien dat Broedelet nog steeds de aandacht van de lezer verdient. Om dat te bewerkstelligen heeft redacteur Frans van der Linden in de eerste plaats geprobeerd de achtergronden van het verhaal te reconstrueren. Daarnaast heeft hij alleen fragmenten uit de roman geselecteerd in plaats van de complete roman te herdrukken, omdat die te ‘wijdlopig’ voor de moderne lezer zou zijn.
Durf kan Broedelet in ieder geval niet ontzegd worden. Hofstad (overigens het middelste deel van een trilogie) wordt bevolkt door kleurrijke figuren die de meest uitzonderlijke zaken meemaken. Een groot deel van deze personages is, zo blijkt uit het onderzoek van de redacteur, te herleiden tot mensen die echt in Den Haag hebben geleefd. Broedelet schrijft geestig en scherp over hun wederwaardigheden. Hij is erg goed in het bespotten van hun artistieke aspiraties en heeft weinig consideratie met hun gevoeligheden. Zo is er de schilder Leefdaag (H.W. Mesdag), die dagelijks met zijn eigen borstbeeld communiceert. Nu al lang vergeten literaire figuren als Hélène Swarth, Frits Lapidoth en Henri Borel krijgen er eveneens van langs. Met de meeste spot wordt echter de schrijver Louis Poepjes overladen, een ijdele auteur in wie we dadelijk Couperus herkennen. Meteen al in hoofdstuk twee wandelt hij ‘in gecadanceerde heup-wieging’ door de winkelstraten van Den Haag. ‘Z’n gang had dan ook ’t zwevende van een, die de aarde nauw voelt.’ Hij denkt na over een nieuw hoofdstuk voor zijn roman ‘Eline Verhaeghen’. Met duidelijk plezier beschrijft Broedelet het uiterlijk en de maniertjes van de schrijver.
Hij hield stil voor ’n winkel, zonder ’t te weten. Z’n verfijnde kop met ’t pruime-mondje, dat enkel fondant leek te savoueren en caramel en praline, met de lichte, hoogere-regionen-oogen, ’t blanke, eventjes bepoeierde vel en de weerstrevende snor-ontluiking, weerkaatste zich in den etalage-spiegel.
Als een hondje op zijn schoenen piest, is Poepjes geheel van slag.
En Louis Poepjes, de excellente romancier, wiens binnenste schreide, na’n geprecipiteerde handwassingh aan ’t fonteintje in een van de couloirs achter de uitgebreide magasins, snelde de Boulonaise uit, met gechoqueerde stapjes de richting inslaand van Jacobi, den coiffeur, de eenige die’m met z’n waters en odeurs ganschlijk reinigen kon van de smet, ‘m daareven aangedaan.
Broedelet heeft nog meer verwikkelingen voor Poepjes in petto, tot deze na de voltooing van zijn roman in een porseleinen vaas verandert. Deze ‘precieuse vaas’ wordt vervolgens aangekocht door de schilder Leefdaag ter verfraaiing van zijn keramiekverzameling. Inhoudelijk heeft Broedelet over het werk van Couperus niets te melden, waarschijnlijk heeft hij het nooit gelezen. Alles blijft bij het bespotten van uiterlijkheden, waardoor de satire van Broedelet wel erg aan de oppervlakte blijft. Duidelijk is wel dat Couperus in Den Haag vooral de lachlust opwekte van zijn stadgenoten, veel respect voor zijn werk lijken ze niet gehad te hebben.
De heruitgave van Hofstad lijkt ingegeven door de behoefte om te laten zien hoe Broedelet Haagse coterieën te kijk zette. Zodra hij de satire loslaat en schrijft over intermenselijke verhoudingen, wordt hij als schrijver eigenlijk veel interessanter. Hij blijkt dan een goed psychologisch oog te hebben voor wat mensen drijft. Erg diep graaft hij niet, daarvoor wilde hij waarschijnlijk te graag weer verder met iets geestigs of sensationeels. In zijn verhaal komt een breed scala aan seksuele betrekkingen voor, waarover hij met opvallend veel begrip schrijft. Geen spoor van afkeuring bijvoorbeeld als het om homoseksualiteit gaat. Over seks is hij bepaald niet discreet.
Ze stond nog voor den spiegel. Hij trad nader, grèep ‘r. Met koer-lach boog ze zich ietwat achterover, bood ‘r mond. Hij sloot dien met den zijnen en onderwijl ging z’n hand te zoek naar ronding, welke zoets houvast bood. (..) Thans was ze bereid tot wat hij van ‘r wilde. ’t Doordrong ‘m met ’n huivering, welke ‘m als niet van deze wereld deed zijn. Bij kaarsen-schijn dan, op ’t hooge bed, was ’t, dat hij haar bezat. Cynischt, met sater-grol, bespeelde-ie die vruchtzoete wei van pleizieren, waarover-ie te gebieden had met verste macht. Zij, verzinkend in louter lijfsvreugd, kwam ‘m nog tegemoet, geleerd door zijn kennis van ’t liefdespel.
De nieuwe editie van Hofstad is feitelijk niet meer dan een verzameling citaten uit het oorspronkelijke werk. De redacteur heeft, om het uithoudingsvermogen van de lezer niet op de proef te stellen, het merendeel van het boek namelijk weggelaten. Ook binnen de geselecteerde fragmenten lijken nog weer uitweidingen weggelaten te zijn, dit alles met de bedoeling om de tekst ’toegankelijker’ te maken. In de nieuwe editie zijn verder alinea’s en hoofdstukaanduidingen aangebracht. Ook zijn fragmenten soms herschikt. Hiermee is dus feitelijk een nieuw boek ontstaan, waarbij opvallend genoeg wel de oorspronkelijke spelling is gehandhaafd. Als teksteditie hinkt deze uitgave daarmee op zoveel gedachten dat de lezer niet anders kan dan blind op het verantwoordelijkheidsgevoel van de redacteur vertrouwen. Of hij de auteur recht heeft gedaan? Alleen hij, die een (nagenoeg onvindbaar) exemplaar van de oorspronkelijke uitgave bezit, zal deze vraag kunnen beantwoorden.
Voor de voortreffelijke inleiding is veel speurwerk verricht. Een uitgebreidere verantwoording over de tekstingrepen had daar nog best aan toegevoegd kunnen worden. Maar laten we de redacteur vooral prijzen. Vrijwel niemand begint meer aan een boek van 400 bladzijden uit 1909 van een totaal onbekende auteur. Hofstad is geen meesterwerk maar is in deze gecondenseerde vorm zeker met plezier te lezen.
Doeke Sijens
Joh. W. Broedelet – Hofstad. Ingeleid en samengevat door Frans van der Linden. TIEM, Baarn. 160 blz. € 19,95.