Boeken die ik twaalf jaar niet heb gezien (17): Jeroen Brouwers – Zonsopgangen boven zee
Deze week verscheen Het hout, de nieuwe roman van Jeroen Brouwers. Collega Bauer vindt het een meesterwerk, en hoewel ik het vaak met hem eens ben: deze keer niet. Het is een betere roman dan Geheime kamers of Bittere bloemen, dat zeker, maar Brouwers heeft moeite om de geest in de (mooie) huls te blazen. Ondertussen wordt de roman door de pers en de boekhandel richting bestseller geduwd. Na Geheime kamers zou Brouwers dan weer een verkoopsucces hebben met een minder boek. Het grote publiek kent hem dus alleen van boeken die een Brouwers in topvorm zou afkeuren.
In de bananendozen, nu bijna half uitgepakt, vond ik een exemplaar van Zonsopgangen boven zee, derde druk uit 1980 (eerste druk 1977), Grote ABC nr. 294, mooi ingenaaid, fraai omslag, met dat laminaat dat altijd een beetje loslaat, eerst in de hoeken… Het is nu bijna niet voor te stellen, maar eind jaren zeventig, begin jaren tachtig was De Arbeiderspers de richtinggevende uitgeverij als het om literatuur ging, vergelijkbaar met wat nu Atlas Contact (soms) is; het is natuurlijk niet helemaal toevallig dat Brouwers nu door laatstgenoemd huis wordt uitgegeven.
Zonsopgangen boven zee bevat veel elementen die in Het hout ook voorkomen. De internaatsjeugd en het in het internaat welig tierende sadisme. De zelfverloochening en zelfhaat van de hoofdpersoon. Natuurlijk zijn er belangrijke verschillen: de hoofdpersoon Eldert Haman / Bonaventura wordt gered en vindt een grote liefde, Baloe (een bijnaam die een geliefde hem in het boek geeft, onder een andere naam komt het personage niet voor) uit Zonsopgangen boven zee wacht geen verlossing, ook al dringt een (grote) liefde zich aan hem op. En het allergrootste verschil tussen de twee boeken: Het hout is over het geheel genomen vlak geschreven (hoewel Brouwers in vergelijking met de meeste Nederlandse romanciers er altijd nog beter afkomt), Zonsopgangen boven zee knettert en vonkt van de poëzie.
Brouwers’ meesterproef uit 1977 is een claustrofobisch boek. Alle handelingen spelen zich af in kleine, of afgesloten ruimtes: in auto’s, in een kamer boven een café die alleen door het café heen te bereiken is, in een internaat, in vreemde bedden met vreemde vrouwen, in een warenhuis tegen kersttijd, in een museum en vooral natuurlijk in een lift, waar de hoofdpersonen, een Aurora geheten jonge vrouw en de Baloe-bekoosnaamde archivaris van tegen de veertig in vast komen te zitten, op weg naar het appartement van Aurora, waar ze zich van kerstmis tot nieuwjaar willen opsluiten. Baloe weet niet waar hij het zoeken moet en dat wordt in al die gesloten ruimtes beleefd, en in die lift zelfs letterlijk. Hij kan nergens heen. Regelmatig verliest hij zich in gedachten aan strangulatie (stropdas aantrekken, visioenen over ophanging en verstikking), wat overigens ook voorkomt in Het hout (en in de rest van Brouwers oeuvre).
Het is ook een boek over liefde, die (zelf)haat is. Bij eerdere lezingen had ik niet door hoe alles-verscheurend de haat van de hoofdpersoon is, hoe existentieel bijna de agressie – haat en agressie die door liefde bijna niet te beteugelen zijn. Vooral als het om ‘de vrouw’ gaat: ‘Vrouwen, al mijn walging, al mijn haat. Een bos bloemen, een taart, een fles lekkers, een boek, een ketting, een parfummetje, een kanten broekje, een vogeltje n een kooitje – Een doos glazen balletjes, de kleinste die verkrijgbaar zijn. In een vrolijk papier. Ze wachten me op in een doodlopende straat waarin de huizen archiefkasten zijn. Om mijn testikels strikken ze een vioolsnaar, die ik hoor gonzen terwijl hij wordt aangespannen.’
De hoofdpersoon Baloe kan geen liefde voelen, omdat hij die liefde in zijn jeugd en daarna nooit heeft ervaren. Dat klinkt misschien een beetje therapeutisch, maar het klopt wel. Zijn ouders dumpten hem in een internaat en daar is hem ingeprent dat hij, bijna letterlijk, niemand is, geen naam mag hebben, nergens recht op heeft. Die houding heeft hij meegenomen – en die houding komt ook in Het hout terug. Waar de verlossing voor Eldert Haman is weggelegd, is die dat voor Baloe niet. Daarin is Het hout overigens wel een soort vervolg op Zonsopgangen boven zee: de verlossing waar Baloe naar streeft, wordt door Haman bewerkstelligd.
Maar wat het boek ook is, het is vooral een uitbarsting van taal, een bouwsel van zinnen, alinea’s en fragmenten, een eruptie van welbespraaktheid, chagrijn en humor. In een interview met Margot Vanderstraeten dat onlangs in de Morgen stond: ‘Mijn manuscript herschrijf ik soms tot vijf keer aan toe, een contemplatieve bezigheid. Schrijven doe ik met inkt. Overschrijven met potlood. Ik kan ook uren– en dagenlang naar dat ene juiste woord zoeken. Ik zoek natuurlijk geen synoniemen. Ik zoek dat ene juiste woord dat ik, als ik het heb gevonden, in de desbetreffende zin, alinea, context giet. Soms blijkt dat woord, of die beschrijving, dan toch onbruikbaar. Dan begin ik opnieuw. Die traagheid is essentieel.’
Die traagheid maakte van Zonsopgangen boven zee ook een gedicht, een prozagedicht. Want dat is het boek. Het is niet raar dat het niet meteen een bestseller werd, want het is een veel te weerbarstig boek, een boek dat voor veel mensen ‘te hard’ zal zijn, of ‘te grof’, het past niet in de fijne sfeer die nu in de Nederlandse letteren heerst en het paste toen niet in de toen heersende sfeer (waarin het stilisme van de auteurs rond de Revisor opgang begon te maken). Brouwers had de pech dat hij opkwam in een tijd waarin zijn boeken niet ten volle werden gewaardeerd en hij heeft de pech dat het boek dat hij dit jaar publiceert om de verkeerde reden wordt gewaardeerd, namelijk omdat hij een ‘oude meester’ is en niet om de kwaliteit van zijn boek…
Maar Zonsopgangen boven zee is het boek van een jonge meester, iemand die de stijl die hij in vijf eerdere boeken ontwikkelde volledig weet in te zetten, gedreven, elke zin is een steen in een muur, je kunt er bijna niet uit citeren – alle zinnen hangen met alle zinnen samen, worden steeds weer herhaald, geven antwoord aan elkaar, en zo voort. Het is een obsessief spiegelpaleis, een hologram dat kapot is getrapt, in elke scherf zie je de afbeelding terug die het geheel ook weergaf, ieder woord is aangeraakt, beoordeeld en ingemetseld, het is een literaire krachtproef en ondanks de emotionele uitbarstingen is het geheel heel ingehouden.
Ik sta voor een beslagen spiegel, ik heb een sleutelbos in mijn hand. In het condens over het spiegelglas teken ik een ei en daar trek ik verticaal een streep doorheen. De sleutel waarmee ik dit doe, krast over het glas.
Met een ruitenwisserbeweging van mijn andere hand veeg ik deze tekening uit.Ik raas over de snelweg. Hierheen daarheen–
Ik zeg je naam.
De zon komt op.
Zonsopgangen boven zee is een waar meesterwerk, een boek dat als een komeet – onzichtbaar en toch bekend – aan de literaire hemel ronddraait, zonder ooit iets te raken (behalve mij dan, misschien, na herlezing). Jammer genoeg is de bekendheid van Brouwers niet langer afhankelijk van dit soort meesterwerken en wordt hij door het grote publiek en een aantal critici gezien als de schrijver van Geheime kamers en binnenkort ook van Het hout. Dat is een slechte zaak voor de literatuur en een slechte zaak voor de kritiek, die niet langer doet wat zij moet doen: het kaf van het koren scheiden.
Chrétien Breukers