Signalement: Kluger Hans, nr. 23
Waar zijn we en wie zijn we
Een tijdje geleden leek het erop dat Kluger Hans niet overleven zou. Wat een gigantische opluchting was het dan ook dat het Belgische tijdschrift door kon gaan met het maken van mooie edities. Zoals #23, het nummer met als thema de ruimte, haast nog mooier dan een willekeurige Das Magazin doordat deze editie niet van begin tot eind op de conventionele manier te lezen is, maar alleen als je de bladzijden uitklapt.
De ruimte. In het voorwoord van Salomé Mooij valt te lezen dat de vraag waar we zijn steeds pregnanter wordt, ten koste van de vraag wie we zijn. Nu denk ik dat beide vragen zeer met elkaar gecorreleerd zijn: een ruimte definieert op zijn manier (in)direct wie je bent en je identiteit straalt op een of andere manier af op de omgeving of geeft kleur aan de context waarin je verkeert.
Zoals in een van de twee gedichten die van de huidige stadsdichter van Groningen, Joost Oomen, opgenomen zijn. In ‘Meeuwen op de Vismarkt’ is de ruimte onmiskenbaar het bekende plein in Groningen waar op meerdere dagen per week een horde meeuwen de resten van de marktdag opslokt. Waar we zijn, die vraag is dus beantwoord. Wie we zijn, die vraag beantwoordt het gedicht niet eenduidig, maar die vraag wordt wél gethematiseerd, getuige de slotregels: ‘Spiedend zit hij op zijn bankje / Snavel is messcherp geslepen / Eén wapen en twee punaise-oogjes / alle drie op mij gericht.’
In het lange stuk proza van Stijn Vermeire zijn prachtige en intrigerende zinnen te vinden, zoals: ‘Zijn rug is een tactiele Rothko, een vlak waarover hij kan blijven wrijven.’ Het verhaal speelt zich af in Rome en ademt soms de sfeer van La Grande Bellezza. De ruimte is in dit geval ook weer duidelijk, maar de identiteit van de hoofdpersoon, dat blijft een heikel punt. Het verhaal opent als volgt: ‘Hij is een keurige man van zevenendertig, financieel afhankelijk en ongelukkig over een stukgelopen relatie.’ Dat zet meteen de toon voor het verhaal en inhoudelijk gezien suggereert die zin eveneens dat we geen babbelig stuk proza krijgen.
Kluger Hans profileert zich altijd sterk door werk van de nog wat onbekendere auteurs te publiceren. En de redactie staat voor wat ze in haar tijdschrift opneemt. Erg gedurfd is bijvoorbeeld het drietal gedichten van Chris Zuurbier. Zuurbier is namelijk niet een conventionele dichter, maar maakt collages met taal en interpunctie, niet door op postmoderne wijze te samplen, maar door een netwerk van letters, symbolen en andere tekens aan elkaar te rijgen. Een van de gedichten heet bijvoorbeeld ‘G¬L¬A¬S¬B¬A¬K¬K¬L¬A¬N¬K’ en bevat allerlei sterkedranknamen die ‘ontdekt’ dienen te worden tussen verscheidene karakters. Ik citeer de afsluitende twee regels:
[1>b%kma+gr??njen*ver?í?%>med%c+cru<4E#s%uthXrn+c%mfo^tZ¥L
#7¬F»¥T«<L%í>Æ1X»>k¬1»<!¥H«<^7¬ì»WT?í?YE#M»¥«V^íx/TƬ
U denkt vast: wat een onzin! Misschien wel, maar het krachtige aan de gedichten van Zuurbier is het spelen met het verwachtingspatroon. Er is genoeg aan te wijzen in zijn gedichten wat op enige structuur wijst. In de eerste regel is bijvoorbeeld Bokma graanjenever en Southern Comfort te ontwaren – tussen natuurlijk alle glasscherven die in een versplinterende symboliek zijn vertaald.
Zo bezien is Zuurbier misschien wel het beste voorbeeld uit deze editie die speelt met de vragen waar en wie we zijn. In zijn poëzie thematiseert hij het in elk geval wel: wie zijn wij, de lezers, en waar staat de poëzie op dit moment? Dat kunt u het beste uitvinden voor Kluger Hans #23 aan te schaffen.
Obe Alkema
Kluger Hans, #23. Jaarabonnement € 25,00, losse nummers € 7,00.
Het is een prachtig tijdschrift en zo idioot mooi vormgegeven dat ik er even stil van werd. Mijn ambitie is om er een keer in te mogen staan.