Recensie: Francesc Trabal – Wals
Gevleugeld genot
Na Paulina Buxareu van Josep Maria De Sagarra verrast de mooie Leidse uitgeverij Menken Kassander & Wigman wederom met een vergeten, maar fascinerende, Catalaanse auteur: Francesc Trabal (1899-1957) en zijn bekroonde roman Wals. Sommigen worden chagrijnig of zelfs boos van het herontdekken, maar ik kan er geen genoeg van krijgen, en ik hoop de uitgeverijen dus ook niet; zolang het Schwob-programma bestaat, zal dat wellicht voorlopig nog zo blijven. Omdat Trabal vermoedelijk bij de meesten onbekend zal zijn is een introductie gewenst, die ik zal geven op basis van het lezenswaardige nawoord van Frans Oosterholt, ik zal er ruim uit citeren. Trabal werd geboren in Sabadell, een naar verluidt duf provinciestadje ten noordwesten van Barcelona. Van jongs af aan schreef hij in tijdschriften, soms door hemzelf opgericht. Met zijn ‘anarchististische enthousiasme’ schijnt hij een fenomeen te zijn geweest die zowel Catalaanse als buitenlandse schrijvers, politici en kunstenaars aantrok. Samen met vrienden richt Trabal La Colla de Sabadell (De Groep van Sabadell) op, een soort dadaïstische groepering. Iedereen die het leven in duffe provincieplaatsen of dorpen kent weet: als niemand iets doet, moet je het zelf doen.
Oosterholt geeft gelukkig een uitgebreide beschrijving van de fraaie acties, of beter gezegd de performances van deze groep:
De eerste activiteit van La Colla is een zevendaagse kampeerpartij, in een tijd dat er in Sabadell en omstreken alleen gekampeerd wordt door zigeuners. De groep trekt in optocht naar de tent. In de stoet loopt een ezel mee, die omhangen is met de meest uiteenlopende voorwerpen, en de leden van de bent steken een wandelstok in de lucht, op de taats waarvan een rond brood is geprikt bij wijze van parasol. ’s Avonds gaat Trabal voor de tent staan om geïmproviseerde smartlappen te zingen, begeleid door een grammofoon en bijgelicht door lampionnen. Aan het einde van de kampeerpartij maken ze een paella klaar waarin alle restjes van de voorbije week verwerkt worden: blikjes, chocola, koffie en tabak.
Een schrijver die voor een tent gaat staan om geïmproviseerde smartlappen te zingen, die kunnen we alleen maar in ons hart sluiten. Deze performance moet ook niet achterwege worden gelaten:
Bij een andere gelegenheid slaat de groep een tent op in een bos aan de rand van het strand van Cala Pola bij Tossa de Mar. Ze leggen een rode loper uit van de tent naar de zee. Ze baden in een zinken bad aan de rand van de vloedlijn. De jongens lopen in frak en met een hoge hoed op de golven in samen met hun vriendinnen, gestoken in historische badkostuums, met open mond aangestaard door de dorpsbewoners.
Waarschijnlijk bestaan er geen foto’s of filmbeelden van. Jammer.
De beschrijving van het hoofdkwartier van Trabals club leest wederom als een doe-het-zelf cursus voor dadaïsten in spe – dada ís doe het zelven. Oosterholt:
De groep heeft een eigen Herensociëteit in een huis met twee verdiepingen: El Casino dels Senyors. In de salon tekenen ze een draak op de muur met het devies: we zijn omringd door vlegels. De boeken van de bibliotheek, met opdrachten van de schrijvers, nagelen ze met grote spijkers aan de muur. Ze omlijsten de schimmelvlekken en ze gebruiken barbierstoelen als fauteuils. Eén kamer is ingericht als museum van gestolen voorwerpen. In de patio richten ze een monument voor het ding op, een standbeeld van een sierknop van een trapleuning met een gesteven boord en een zwarte strik, overdekt met een laag Arabische gom. Ze organiseren dadaïstische voorstellingen en happenings, waarbij het washok als garderobe wordt gebruikt.
Nota bene: er is weinig nodig om te beginnen met dada, alleen wat schimmelvlekken en een paar lijstjes.
In 1919 geeft de beroemde klaveciniste Wanda Landowska een concert in Barcelona en door een culturele kring uit die stad wordt voorgesteld om dit concert te herhalen in Sabadell, aldus Oosterholt. Een paar dagen later houdt Trabal een lezing met de mooie, want melancholische titel ‘De eenzame steden van Catalonië’, ‘waarin hij zich sterk maakt voor een federatie van muziekverenigingen in heel Catalonië, met het doel gezamenlijk grote namen in de wereld van de kamermuziek te kunnen strikken voor de Catalaanse podia.’ Oosterholt maakt duidelijk dat het dus niet alleen absurditeit is wat de klok slaat, de groep heeft ook een zeer serieuze component: kunst bevorderen in Catalonië. Daartoe onderneemt Trabal vele reizen waaraan hij niet alleen een ‘netwerk van muziekliefhebbers’ overhoudt, maar ook een vriendinnetje in elke plaats die hij heeft aangedaan. Trabal zou volgens zijn vriend Joan Oliver tijdens een treinreis van een halfuur een vrouwelijke consul hebben versierd, wederom een bewijs dat Don Juans niet tot het domein van de fictie behoren, maar soms wel degelijk van vlees en bloed zijn.
Door dit alles kunnen de romans van Trabal al bijna niet meer stuk – een boom herkent men aan zijn vruchten – maar voordat we daar aankomen, lees nog even mee over de uitgeverij La Mirada (‘De Blik’), die hij oprichtte:
L’any que ve (Volgend jaar) is ambachtelijk gebonden en gezet, met oog voor het kleinste detail en met een verfijnde, klassieke vormgeving. Het begint met een voorwoord van Josep Carner, de grote noucentistische dichtervorst. Wat volgt zijn twaalf knullige tekeningen en drie korte beeldverhalen van de hand van de leden van de Groep van Sabadell, met onderschriften van Trabal. Op de eerste tekening zien we een boef met een zakdoek voor zijn mond, een dolk in zijn rechterhand en in zijn linker een pistool, waarmee hij een kogel afvuurt op een heer met een bolhoed en een wandelstok, die naar zijn keel grijpt en achterover valt. Het onderschrift luidt: De gewonde: Boem! Op een andere tekening zien we een kinderlijk getekende duikboot met wat zeewier en vissen eromheen: De onderzeeër: Hé, zwaardvis, schoonheid, kom ’s effe hier! De zwaardvis: Had Je Het Tegen Mij?
Kinderachtig zouden droogstoppels zeggen, maar waar dada geen geheim van maakte is dat kunst precies kinderachtig ís.
Alle romans van Trabal die Oosterholt beschrijft, lijken de moeite waard, hopelijk worden ze snel vertaald. Zo is de titel van zijn vijfde roman (in vijf jaar) al een feest: Hi ha homes que ploren perquè el sol es pon: ‘Er zijn mannen die huilen omdat de zon ondergaat.’ Maar de inhoudsbeschrijving van zijn eerste roman, L’home que es va perdre (De man die zich verloor) spant de kroon: ‘De hoofdpersoon draagt de veelbetekenende naam Lluís Freceric Picàbia. Aan het begin verliest hij zijn vriendin en van de weeromstuit maakt hij een sport van verliezen. Hij verliest van alles en nog wat, van zijn vulpen tot het parlement van Stockholm, van zijn secretaresse tot een weeshuis met Chinese kinderen. Maar er worden ook dingen en mensen teruggevonden. Van een verloren Miró worden twee exacte kopieën teruggevonden. De Chinese kinderen worden teruggevonden in Mexico. Als Picàbia zijn vriendin terugkrijgt, zorgen zijn medewerkers ervoor dat hij haar weer kwijtraakt.’
Na het bovenstaande verwacht je bij Wals een absurdistische roman, maar dat valt mee, of tegen zo men wil, het is een vrij realistische roman over Zeni, een charmante jongeman die alles wat beweegt versiert; het lijkt erop dat Trabal zich heeft laten inspireren door zijn eigen versierkunsten. In het boek valt het woord ‘scharrels’, een mooi woord. Dansen is biologisch gezien scharrelen, een paringsdans, en Zeni houdt het dan ook lange tijd enkel bij omarmingen en zoenen. De dans is dan nog pure levenslust; zoals bekend is dansen een uiting van blijdschap, maar van kenners heb ik ook weleens gehoord dat het een middel is om het verdriet te sublimeren. Melancholie dus. En die melancholie slaat toe. Trabal vertelt in zekere zin het bekende verhaal van de verdrijving uit het paradijs, de volwassenwording, want zijn dans is eerst in letterlijke en figuurlijke zin onschuldig, een ‘beschaafde’, klassieke dans, de wals, maar die wordt naarmate de roman vordert steeds vrijer, wilder en lichamelijker, jazz en zigeunermuziek zijn te horen, waarbij seksualiteit en de daarmee gepaard gaande schaamte, schande en schuld hun intrede doen.
Maar Zeni gaat voorbij goed en kwaad, hij doorbreekt de (burgerlijke) moraal. Wals is een zuidelijke, dyonisische roman waardoor lichtheid, zoetheid en sensualiteit schijnen. Goddelijke vernietiging, een lebensbejahende roman over de jeugd en haar eeuwige, ongeremde schaterlach, gepersonifieerd door de schelmse bedrieger Zeni, die aan het einde voor het ‘gerecht’ wordt gesleept door de schijnheiligheid. Tijdens het lezen moest ik naarmate het einde dichterbij kwam steeds meer denken aan Tijl Uilenspiegel, op muziek gezet door Richard Strauss in Till Eulenspiegels Lustige Streiche. Zeni lijkt te ontsnappen aan zijn scherprechter. Wat betreft de stijl van Trabal, en dit is als het om deze roman gaat geen gratuite opmerking, die kan alleen maar lichtvoetig worden genoemd. Een koorddans. Omdat ik al voldoende heb geciteerd uit het nawoord, bij wijze van voorspel, laat ik citaten uit de roman zelf achterwege; men gelove mij op mijn woord. Er valt meer te zeggen over deze muzikale, poëtische roman, maar voor nu is het genoeg: lees Wals en laat u verleiden. Dans! Vlieg! Geniet!
Johannes van der Sluis
Francesc Trabal – Wals. Vertaald uit het Catalaans en van een nawoord voorzien door Frans Oosterholt. Menken Kassander & Wigman, Leiden. 278 blz. € 22,50.