Het is niet niets

Het is niets is een eerbetoon aan Christine D’haen, een verzameling gedichten en een nawoord van Paul Claes. Een oneerbiedige vraag kwam in mij op: Wie zou D’haen nog gaan lezen? Wie haar nog kennen? Zelfs in haar eigen tijd was ze ouderwets te noemen. Ze hanteerde ouderwetse manieren van spellen. Ze bleef gedichten is strakke vormen steken, terwijl de Vijftigers juist wild en los waren. Ze gebruikt termen als alles en niets, termen die op schrijversopleidingen worden afgeleerd. Misschien zegt het ook iets dat degenen die haar gedichten bezorgen al in de jaren ’40 zijn geboren. Het ademt te oud. Het kost een poëzielezer misschien moeite om je open te stellen voor D’haen, maar toch. Als we wat gedichten bij langs gaan, dan hebben de gedichten iets hedendaags, iets voor de eeuwigheid. Bijvoorbeeld het gedicht waar de boektitel uit komt:

Daimoon megas

Mijn daimoon bedroefde bij nacht mijn bloed:

het hoofd in uw armen, het hoofd van een man,
het is niets. En uw dagen en nachten zijn niets
dan een schaduw van schaduwen; al wat gij doet,

het is niets: en het vlees dat gij eet, en het bloed
dat gij drinkt, het is niets. Verfoei ook den geest!
Want de ziel die gij eet, het visioen dat gij drinkt,
het is niets. En zo al wat gij zoekt, wat gij doet,

het is niets. Het is minder dan de as en het schuim.
En de mond op uw hart, het is niets. Als het zand
aan de zee is u alles, en minder dan as
van het vuur, en uw dromen zijn minder dan puin.

Want al wat gij drinkt en verteert, alles voedt
slechts mij, en de macht is aan mij, echter gij,
gij zijt niets dan een schaduw, en ik ben die leven
in doodsstrijd en sterven al levende doet.

Ik slechts verzwijg u. – Mijn daimoon bij nacht
bedroefde mij bitter. – En ’t hoofd in mijn arm,
het hoofd van een man, het is niets. Het is niets
dan een aangezicht, sluimrend, vol koelte en zacht.

Eerst zal een lezer moeten wennen dat demon als ‘daimoon’ is geschreven. Dan de vraag waar dit gedicht over gaat. De achterflap stelt: ‘waarin de spreekster de slapende geliefde plaatst tegenover de lokroep van het Niets.’ Dit maakt het gedicht niet makkelijker. Is het Niets hetzelfde als de dood? Is de ik dan aan het twijfelen tussen haar geliefde en de dood? Misschien is een geheel andere lezing mogelijk. De demon is dan een innerlijke stem, het is de stem die aan het woord is. De stem zegt tegen de ik (al is dat gek, want de stem is ook van de ik): alles in je leven is niets waard. Deze man: niets, vlees, bloed: allemaal niets. Na de laatste gedachtestreep is de demon uitgesproken, en de ik vind het hoofd van de man nu inderdaad niets, maar het draagt ook een belofte in zich: ‘sluimrend, vol koelte en zacht.’ Hoewel ook dat hoofd dan ‘niets’ is, geen zin geeft aan het leven, is dat misschien toch nastrevenswaardig, het beste wat er te halen is in ons betekenisloze leven. Dat lichamelijke, sensuele haast, komt in het volgende gedicht nog meer tot uiting:

Roos (het gedicht)

Orgasme o roos binnen zoovele lippen
door zoovele kelen verzwegen kreet
Eén woord
altijd al onhoorbaar te lezen, labialen
vloeiend van uw petalen boord

Oud nu weet ik het ongesproken
onspreekbaar in talen:
textielen, vleezen, vegetale
Parend mij aan uw gulden pulver
midden uw slapenden mond geborgen
menigvuldiger leden gebogen
om meerdere extremen
met dichter onverbrekelijk verbond

Orlando Furioso van lust in keetnen
zelfgesmede, zachte, metalen
zwijgzaam nopend tot spreken:
geluid uit uw volstrekte stilte
tong, tanden, strot en longen
alles verkondt
uit uw volkomenheid o roode ronde
welt juichen op nooit meer te stelpen
geboorte nimmer voltooid ontstond

Scharlaken dons op zilveren floers
uw opgefronst geglimd fustein
uw porseleinen oorschelp helt
uw zwellend vochte lipje toe
uw glad gewelfde buik en borst
uw grein van fijne maas en twijn

Opener steeds uw lichaam ademt
rakend uw huid het trillend al
zuiverder wond
bij uw plots onweerhoudbaar pralend
blind en brandend totaal onbladeren.

Het eerste woord trekt de lezer meteen de sensuele wereld binnen. De sensuele zit ook in betekenissen die bepaalde woorden niet krijgen. ‘Parend’ gaat over een verbinding, maar is natuurlijk ook sensueel, hetzelfde geldt voor de slapende mond, menigvuldiger, leden. Wat te denken van ‘zwellend vochte lipje’. Fijn is ook dat de beeldspraak van de roos en de geliefde het hele gedicht vol wordt gehouden. Lees het hardop voor en het klinkt als een klok. Prachtig. In het volgende gedicht wordt het Egidiuslied opgenomen:

: Rond, blauw

: Rond, blauw, met adem, steen tot vlees, atoom
tot cel, schoonheid van cijfer, stof vol sier
(een eekhoornshandje, Venus, ijs, zand, doom),
vernuftig dwaas de mens, en het redelijk dier
Egidius, waer bestu bleven: droom
van artefacten, taalstructuur uit schreeuw;
consensus van formules eeuw op eeuw,
quasars, fractals, foton, seem, genoom;

er was eens, misschien was het zo, het was;
vonnis; maar om de schuld, de steen weerhoud;
wie, wat in ’t zand geschreven werd, die ’t las?

Oereest, uit wiegediep naar moeder, lach;
du coors die doot: de gruwel schroeiend koud;
een oude vrouw is hier geweest – en zag.

Het is wat puzzelen waar dit gedicht over gaat. Het lijkt eerst om de mens in het algemeen te gaan. Die is ‘vernuftig dwaas’, ‘het redelijke dier’ en wat de mens allemaal begrijpt. Hier krijg ik associaties met Aristoteles, bij de laatste regel met Caesar. ‘er was eens’ heeft iets van een sprookje, ‘het was’ van geschiedschrijving. ‘de steen weerhoud’ (en dus niet: ‘weerhoudt’ of ‘weerhouden’) is wat ingewikkeld. Wie leest die verschrikkingen over de dood? Wat zou er voor de ‘:’ hebben moeten staan? En toch, met al die verwijzingen naar wat er was, toch raakt het me nu.

Erik-Jan Hummel

Christine D’haen – Het is niets. Poëziecentrum, Gent. 125 blz. € 21.