Een cadeautje voor liefhebbers van poëzie

Antimetrieën, de bundel artikelen, voornamelijk over poëzie, bij gelegenheid van het 50-jarig jubileum van dichter Jan Kuijper als literair essayist, bevat een verademend consistente verzameling opstellen en recensies die de afgelopen vijf decennia in boeken en tijdschriften verschenen. Kuijper, een generatiegenoot van Gerrit Komrij, spreekt door zijn kritieken een uitgesproken voorkeur uit voor metrische poëzie. Zowel hij als Komrij namen begin jaren zeventig nadrukkelijk stelling tegen de vrije vorm zoals die door met name de Vijftigers, maar ook de dichters uit de jaren zestig gangbaar was gemaakt. Maar hij maakt alleen door de titel van deze bundel ook duidelijk dat de kracht van metriek vooral in de antimetrieën zit. Juist door minimale afwijkingen van de regelmaat kan de dichter heel subtiel de lezer sturen. Kijk bijvoorbeeld eens naar de eerste strofe van een gedicht van Johannes Dèr Mouw, een dichter die Kuijper hoogacht. Terecht natuurlijk.

Dan las ik weer van ’t jonge, lelijke eendje:
eerst zwom hij blij door ’t groene licht op ’t water;
toen joegen ze hem weg met kwaad gesnater,
en gooide een jongen naar hem met een steentje;

De krachtige jambe in dit gedicht wordt in de eerst regel al doorbroken in ‘lelijke’. Je kunt daardoor deze regel niet ongehinderd scanderen, zonder bij ‘lelijke’ te haperen. Het is een schoolvoorbeeld van een functionele antimetrie, waarbij het kernwoord alle aandacht naar zich toe trekt.

In een ander opstel legt Kuijper uit waarom hij, tegen de stroom in geeft hij toe, wil vasthouden aan rijm in zijn gedichten. De grote Grieken en Romeinen rijmden niet, in het beste werk van Shakespeare en Milton ontbreekt het rijm en eindelijk is ook tot moderne twintigste-eeuwers doorgedrongen dat gedichten niet hoeven te rijmen. Alleen bij de middeleeuwers struikel je over het overvloedige eindrijm vol stoplappen, maar die hadden het nodig om hun teksten te kunnen onthouden. Waarom hij het rijm dan toch in ere heeft gehouden? ‘Niet omdat het beter klinkt – het tegendeel is waar; wie rijmt moet alle mogelijke moeite doen om het rijm te verdoezelen, om klinkklank te vermijden.’

Nee, het is niet vanwege de lezer dat ik rijm, maar vanwege de dichter. Als die al niet weet met welk woord de volgende regel moet eindigen, hoe weet hij dan wat er in die regel moet komen te staan? Moet hij soms gewoon opschrijven wat hij denkt?

Nee, luidt het antwoord, ‘er moet een structuur tevoorschijn komen waarin de taal op een heel nieuw niveau kan werken.’ Er moet, kortom, poëzie tevoorschijn komen. De dichter kan daarbij wel wat (beproefde!) hulp gebruiken, zoals rijm en metrum. Waarbij ook voor het rijm geldt dat het juist de onregelmatigheden zijn, die het gedicht echt vorm geven.

De teksten in Antimetrieën zijn niet per se zware kost. Sommige zijn zelfs verkwikkend licht verteerbaar, zoals het mooie korte opstel over de poëzie en de tekeningen van Leo Vroman. De vraag die hij daarbij opwerpt is waarom die eerste, de poëzie, veel hoger aangeslagen wordt dan de tweede. Zijn beschrijving van de mechanismen die hierbij een rol spelen is niet helemaal overtuigend maar wel onweerstaanbaar.

De meer dan dertig opstellen in Antimetrieën geven een mooi en overtuigend beeld van de, wellicht enigszins conservatieve, canon van de Nederlandse kijk op poëzie (en een beetje proza) van de laatste halve eeuw. Kuijper schrijft bijzonder vlot en aangenaam – hij is een dichter. En de essays zijn inhoudelijk belangwekkend, historisch interessant, en qua stijl bijzonder onderhoudend. Een overzicht dat de poëzieliefhebber weer een beetje gelukkiger maakt.

Jan de Jong

Jan Kuijper – Antimetrieën. Flanor, Nijmegen. 164 blz. € 23,00. Te bestellen bij de uitgever.