De vader als eerste grote dode

Een foto van een vader waar een zoon niet van kan loskomen. Wie heeft zo’n beeld niet voor ogen. De relatie tussen kinderen en ouders is bijna zonder uitzondering een slagveld. Gevoelens zijn dienaangaande een onontwarbare kluwen. Zo veel mag wel duidelijk zijn, ook in De man op de foto van medewerker van Het Parool Maarten Moll (1966). Eerder publiceerde Moll de roman Oberhausen over de moeizame verhouding met een vader. Ditmaal laat de ondertitel, Memoir over een afscheid, niets aan duidelijkheid te wensen over. Wat genre en wat intentie betreft. Een gemeenschappelijk einde, de vader nadert de dood. Zie daar maar eens woorden voor te vinden, probeer maar eens daadwerkelijk contact te maken, op het moment dat het nog net kan.

Moll is, net als in zijn geslaagde debuut uit 2011, de dichtbundel Lichaam waarin de taal uitkomst biedt voor ‘de onbekendheid’ met een vader, uitzonderlijk eerlijk. Dat valt te prijzen. Aan wie ligt het dat er zo’n ongemakkelijk contact is? De vader die geen gevoelens toont, die wanneer er eens een échte vraag wordt gesteld, gelijk van onderwerp verandert, of de zoon die geen moeite heeft durven doen, bang voor afwijzing. Het levert zo nu en dan Beckettiaanse scènes op. Professioneel langs elkaar heen praten.
Het is wel duidelijk dat de stukken voor een gedeelte eerder columns zijn geweest in de Amsterdamse huiskrant. Terwijl vader en moeder en zoon dialoogtechnisch aardig tekeergaan, zoon in Amsterdam, de ouders in Doetinchem, een bij tijd en wijlen geestig dan wel ontroerend ‘Oost-West conflict’, is er ineens sprake van een scheiding tussen vader en moeder. Die valt als een cesuur ineens op des lezers dak. Een paar stukken later blijkt dat de vader de moeder weer terug heeft gevonden. Een van de betere beslissingen in het leven van pa.

De man op de foto staat letterlijk afgebeeld op pagina tien.

Hij staat tot net boven zijn knieën in het water van een zwembad. In een donkerblauwe zwembroek met rode biezen. Zijn handen in zijn zij. Bruine onderarmen en een verder spierwit lichaam. Hij heeft niet veel vet op de botten, je kunt de ribben tellen. Het gestrikte witte touwtje om de zwembroek niet van zijn magere billen te laten glijden.

De kleur van de zwembroek, zoals vroeger bij de tv, voor de zwart-wit kijkers. ‘Het is de zomer van 1980. De man kan iedereen zijn. Als ik deze foto niet had, was dit beeld verdwenen. Wie is die man eigenlijk?’ In principe was dat als aanzet genoeg geweest. Moll legt af en toe zaken uit. Oxycodon. Een zware pijnstiller. Niet echt storend. De dialogen vormen de harde kern van dit memoir, fijntjes bitter zo her en der. De moeder die ‘harde klappen’ uitdeelt. ‘Wen er maar vast aan’. Boem. Geen mens, geen schrijver, noteert de volledige waarheid tot in detail, ook al houdt zo iemand als de Noorse schrijver Karl Over Knausgård dat bij hoog en bij laag vol.
Het personage Zoon Moll graaft diep, schroomt niet om naar de meest duistere gronden in zichzelf af te dalen. Weet dat hij zelf net zo goed in gebreke is gebleven. Wie heeft de ander verwaarloosd? Dat onderzoek is het grote belang van De man op de foto. Iemand die samen met John Updike weet dat ‘Het makkelijker te houden is van mensen in je herinnering. Het moeilijkste is om van ze te houden wanneer ze voor je staan.’ Sterker nog, wanneer ze als een half zieltogend lichaam voor je liggen in een ziekenhuisbed beneden in de woonkamer. Ergens legt Moll er een beschermlaag overheen. Open en bloot, maar toch met een onzichtbare extra huid.

Geestig, maar ook extra pijnlijk, is het wanneer Moll zijn eerdere werk aanstipt.

Ik heb mijn vader opgevoerd in een dichtbundel en een roman. Ik houd al jaren een schrift bij hoe het met hem gaat en distilleer daar columns uit voor in de krant. Het is mijn manier om erachter te komen wie hij is. Of hoe ik tegenover hem sta. Tenminste dat denk ik. Het heeft me namelijk nog geen millimeter dichter bij hem gebracht. Het lijkt me niet ongepast, zelfs noodzakelijk, ermee door te gaan nu hij me lijkt te gaan ontglippen. Om hem af te maken.

De reactie van de ouders op beide boeken, ‘lokkertjes’ natuurlijk ook in zekere zin. Positief. Van de vader alleen uit de tweede hand. ‘Je vader vond het ook mooi’. Daarna kreeg Moll te maken met de problematiek van elke schrijver. ‘Zo was het niet.’ Lezers die niet meer weten wat fictie is, waartoe het dient, wat het vermag te doen. Het is een dichtbundel over ’n vader, een roman waarin iets onderzocht wordt, de manier waarop iemand reageert, waarop emoties werken!! Als vader Moll uiteindelijk overleden is, zegt Zoon tegen een vriend dat de zaken die hij aangestipt heeft in Oberhausen, wellicht niet ontsproten zijn aan zijn fantasie. De rouw die herinneringen vervormt.

Een vader die op een bepaalde manier al heel lang ‘schijndood’ is, een man die van tuinieren en het fotograferen van vogels houdt, die geen bijzondere, extreme dingen heeft meegemaakt, heeft nagestreefd. De zoon had maar wat graag nog gezien dat er ineens iets uitzonderlijks opdook uit een grijs verleden van zijn vader. (Zoals in het gedicht Na zijn dood uit de bundel Lichaam.)
Af en toe, maar dat is gelukkig maar zelden, schuurt het tegen het sentiment aan. Wat wil je met een dergelijk onderwerp dicht op de huid. Zoonlief is aan het sporten, een les spinning, laat zich inpakken door een song, die op zich niets te maken heeft met zijn vader, met de toestand. Hij neemt, daarmee een voorschot op de dood. Mooi! Jammer genoeg volgt dan ‘Ik denk dat je op mijn gezicht het verschil tussen zweet en tranen niet kan zien.’

Zoals zo vaak besluiten nieuwe generaties het anders te doen dan hun ouders. Zoon gaat veel intiemer om met zijn eigen kroost. ‘Hij moet toch gezien hebben hoe anders ik met mijn kinderen omga dan hij deed?’ De waarom-vraag, waar Moll vraagtekens bij zet. Een ‘kindervraag’. Ja, zou is het. Maar daarom niet minder dreinend, steeds maar weer zeurend in het achterhoofd. Er zitten heel sterke stukken in dit memoir. Parels. Wanneer er opnieuw een foto wordt aangehaald bijvoorbeeld. Ditmaal zonder het beeld erbij. Een typerende foto kennelijk voor de vader, gezeten in een tuinstoel, de camera direct bij de hand.

Hij sluit zich op in de schaduw die over zijn gezicht valt. Een man die een onbekende wilde blijven en die daar tevreden mee was. Dat is mijn vader: een man verborgen in zijn eigen schaduw. Hij is een man in een fragmentarische film.

Dat is, gezien de vorm waarin het geheel gegoten is niet alleen mooi, maar ook eigenlijk tongue in cheek. De zoon vindt dat hij steeds meer op zijn vader gaat lijken wat uiterlijk betreft. Een bekend gegeven, maar gemeenplaatsen zijn niet voor niets gemeenplaatsen geworden. Je moet ze eerst zelf doorleven en dat heeft, behalve dat het pijnlijk is, ook iets moois. Kansen op een ‘goed gesprek’ zijn er ook nu nog. Tijdens een wandeling in een rolstoel hoeft de duwende zoon zijn vader niet aan te kijken. Altijd gemakkelijker bij het stellen van gewetensvragen. Maar ook nu gaat de kans voorbij. Trekken de woorden zich als vanzelf terug. Een gesprek aan het bed, met stiekem de telefoon op opnamestand dan maar? Zal een vader die nooit een prater is geweest, ineens uit de school klappen, en wat voor waarde moet je daar aan hechten, gezien de pijnstillers, de morfinespuit?

Een adequate draai van de schrijver die oppert dat een dergelijke scène aan het sterfbed in een roman naar achteren zou zijn geplaatst, voor het dramatische effect. Eigenlijk een moment waarop de lezer direct aangesproken wordt. Een passende verklaring.
Plotseling duikt er dan via de moeder en via een artikel toch een oorlogsverhaal over de vader op, een sterk staaltje, een vermissing. Een fijn intermezzo voorafgaand aan deel twee. Lieveheersbeestje geheten, nou ja, Coccinella septempunctata. Zeven dagen in oktober 2022. En dan is het zover. Vader is niet meer. De Zoon voelt geen groot verdriet, geen paniek. Tegen zijn partner zegt hij dat de dood van zijn vader het nieuws niet zal halen. Hij weet dat het een stompzinnige, melodramatische opmerking is. De partner reageert wijselijk niet. Mooi. De dochter en de ex moeten worden gebeld.

Moll groeit in de passages die volgen uit tot een echte schrijver.

Als een kunstwerk zonder vitrine ligt hij erbij. Misschien laat hij zich nu wel voor het eerst echt zien; over deze pose heeft hij geen controle meer. Tot dit moment wist ik niet wat ik kon verwachten. […] Het lijkt in niets op wat ik eerder heb gezien. Het is tegelijk ook een wat tegenvallend beeld, misschien omdat ik meer van de Dood had verwacht. […] Hij ziet er ook wel mooi uit, die dode man. Geen lichtheid of iets wat medelijden opwekt. Een dode in wie ik mijn vader herken, dat is het. […] Zou het binnenvallende licht gemerkt hebben dat hij was gestorven?

De nasleep, nog wat herinneringen. Het ziekenhuisbed wordt opgehaald. De journalist Moll zou het ziekenhuisbed weleens willen interviewen. Hoeveel mensen zijn daar al niet in doodgegaan. En dan komt er nog een roman van de hand van Jacob Moll, verschenen bij een internet-uitgever, vanachter een rij boeken tevoorschijn. Een toekomstroman over een ‘feministische revolutie’. Moet de Zoon die nu wel of niet lezen?

In het derde deel komt de foto in het zwembad opnieuw meermaals voorbij. Nu geeft Moll zelf lading aan de foto, aan de herinnering, maakt hij er een verhaal van. De herschepping die hij nodig heeft. Iets weten over je vader wat niemand anders weet. De scheiding komt uitgebreider aan de orde. Het lijkt allemaal wat veel, maar het past wel, kaart ook de eigen scheiding van de Zoon aan.

Je zou, net als bij Oberhausen opnieuw kunnen zeggen dat er werkelijk een steengoede novelle, of korte roman in dit memoir schuilt. Maar het mag, het mag zeker ook zo, op deze manier. Moll heeft via het personage Zoon zijn hart en ziel uitgestort. Eerlijk, tot op het bot. Mooi! Ook al is het gedrukt op niet al te beste soort papier, met wat gefrutsel van de marketeers die een quote van een door Moll zelf aangestuurde recensent op de achterplat plaatsten. Vergeet dat. Dit is wel een tekst die in elk geval een verzorgde hardback had verdiend.

Ik hoop dat de foto gaat leven, dat alles in beweging komt, en ik hem de rest van zijn leven kan volgen. […] Laat hem daar nu niet voor eeuwig staan. […] Het laagje water in een longdrinkglas schenken, mijn vader voorzichtig bij zijn nekvel grijpen en uit de zwembadfoto tillen. Hem in het glas laten zakken tot hij net boven z’n knieën in het water staat. Het glas op de keukentafel zetten. En hem laten vertellen.

Guus Bauer

Maarten Moll – De man op de foto. Uitgeverij Querido, Amsterdam. 288 blz. € 22,99.