Vingeroefening voor een gewonde hand

In 1988 publiceerde Salman Rushdie het boek De duivelsverzen, waarin hij de profeet Mohammed neerzet als iemand die de aardse verleidingen niet kan weerstaan. Hij keek, zou je kunnen zeggen, kritisch maar met humor naar de islam. Dat kwam hem op een fatwa te staan van Ayatollah Khomeini. Het is een risico waarvan Rushdie zich bewust was. In 1991 werd de vertaler van de Japanse versie vermoord en in 1993 werd Rushdies Noorse uitgever verwond bij een aanslag. In augustus 2022, meer dan drie decennia na de publicatie van het boek, werd de auteur bij een optreden in New York door een 24-jarige man aangevallen, die zich liet leiden door de fatwa. Het was een gruwelijke aanslag waarbij Rushdie vijftien ernstige steekwonden opliep. Uiteindelijk overleefde hij het, al kostte het hem een oog en functioneert zijn linkerhand niet meer goed. Na de aanslag kampte hij met post-traumatische stress en een writer’s block.

Door in zijn jongste boek Mes verslag te doen van wat hem overkwam, probeert Rushdie de gebeurtenis achter zich te laten. ‘Het was onmogelijk voor me om dit te fictionaliseren, het hele punt is juist dat dit echt is gebeurd,’ zei hij over de keuze voor een ego-document. De aanslagpleger had het gewraakte boek niet gelezen, wel enkele YouTube-filmpjes van de schrijver gezien. ‘Hieruit kunnen we concluderen dat de aanslag in elk geval niet over De duivelsverzen ging. In dit boek zal ik proberen te begrijpen waarover dan wel.’

In een gedetailleerde, heldere stijl beschrijft Rushdie wat er gebeurd is, hoe de mensen om hem heen erbij betrokken raakten, welke medische problemen overwonnen moesten worden, welke kosten er gemaakt werden. Op zich is dat een prestatie te noemen, om zulke beladen dingen zo objectief te noteren. Aan de andere kant roepen al die particuliere zaken als de schrik van zijn vrouw en de betrokkenheid van zijn vrienden emotie op, want je ziet wat de impact van alles is op de mensen om hem heen. Bij Rushdie zelf zien we de overlevingsdrang (die onder andere zo sterk is omdat hij uit de buurt van alle spiegel wordt gehouden – zien hoe erg hij eraan toe was, zou hem de moed in de schoenen doen zinken) en de minachting voor zijn aanslagpleger. Enerzijds omdat die zich heeft laten brainwashen door haatpredikers, anderzijds omdat hij het bewuste boek dus zelf niet heeft gelezen en slechts vooroordelen over de auteur heeft, en bovendien omdat hij een slechte vertegenwoordiger van zijn geloof is, want hij heeft gefaald in zijn taak; de aanslag is mislukt. Het lijkt wel alsof hij zijn slachtoffer niet wilde vermoorden, hoe kun je anders zo vaak steken en toch nooit fataal, vraagt een arts zich af.

Die minachting zien we terug in hoe de dader door Rushdie genoemd wordt: ‘the A.’ Hij krijgt dus geen naam, maar de afkorting van een scheldwoord (asshole). En dat valt me toch tegen van zo’n groot schrijver. In het boek Geloven in het wild doet Natassja Martin verslag van een aanval van een beer, en probeert werkelijk de beer te begrijpen en de gebeurtenissen te duiden. Dat doet Rushdie niet echt, en het boek zakt een beetje in als hij steeds meer herstelt en energie krijgt om na te denken over de rechtsvervolging van de dader. En dan, op driekwart van het boek, verrast hij de lezer met een fictief gesprek met de dader. Die wil helemaal niet praten, maar de auteur wijst hem erop dat hij niet kan ontsnappen, aangezien dit fictie is, en de schrijver weer de baas.

Hier wordt het boek interessant. ‘Ik geloof dat kunst een wakende droom is. En dat de verbeelding de kloof tussen dromen en werkelijkheid kan overbruggen en ons nieuwe inzichten kan geven in de werkelijkheid door haar te zien door de lens van de onwerkelijkheid.’ Maar dit fictieve gesprek met de onwillige dader verzandt in een flauwe, scholastische discussie over de vraag of God, als die geen menselijke eigenschappen heeft (zoals de Islam stelt) wel door een profeet verstaan kan worden, dus of de Koran wel een betrouwbare bron kan zijn. Rushdie wil in mijn ogen te graag gelijk hebben. Als mens kan ik dat natuurlijk volgen, ik zou ook woedend zijn. Maar als auteur schiet hij hier tekort: hij probeert fictie te schrijven om uit de impasse te komen maar de lens waardoor hij wil kijken is wazig geworden door zijn eigen bloed, zweet en tranen.

De kracht van fictie is empathie, maar nu de dader neergezet wordt als een puur vooringenomen man, verspeelt Rushdie de kans te onderzoeken uit welke diepe overtuiging hij gehandeld moet hebben. De vraag die Rushdie aan het begin van zijn boek stelt, wordt nu niet echt beantwoord. Ik kan me goed voorstellen dat het schrijven van dit boek, verslag doen van je herstel, de overwinning op de dood, het ordenen van de chaos van gebeurtenissen en experiment om fictie te maken van de werkelijkheid een prima vingeroefening is geweest om weer schrijver te kunnen zijn (met twee functionerende handen). Maar van een wereldwijde publicatie van een gelauwerd auteur had ik meer reflectie, empathie, diepgang verwacht.

Hanz Mirck

Salman Rushdie – Mes. Gedachten na een poging tot moord. Uit het Engels vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer. Uitgeverij Pluim, Amsterdam. 210 blz. € 14,99.