Schrijverij

Schrijfrituelen heb ik niet. Of toch? Ik zorg ervoor dat het document op mijn grote, platte scherm precies in het midden staat (daarvoor moet ik het vergroten tot minstens 117%, maar ik verkies 125%). Ook laat ik de computer de  regels uitlijnen, zodat de woorden zich links én recht aanschurken tegen de marge. Ik gebruik uitsluitend – uitsluitend! – het lettertype Courier New, 14 punt. Wat ze bij Windows bezielt om je Calibri, 11 punt te laten gebruiken, begrijp ik niet. Het is wel een heel gedoe, iedere keer als ik aan iets nieuws begin. Vermoedelijk kun je een en ander standaard instellen maar ik weet niet hoe dat moet. De zanggodinnen vragen offers.

Ik moet kunnen roken als een schoorsteen – een pijp met half grove Semoistabak van het onvolprezen huis Windels in Mechelen. Met op de achtergrond barokmuziek, al kan een beetje Rossini ook geen kwaad. Muziek is goed voor het ritme. En ze mogen mij storen, want een schrijver doet natuurlijk niets liever dan met schrijven stoppen. Geschreven hébben is pas goed. Deadlines dienen met voeten te worden getreden – iets wat alle professionals weten en waar de amateurs zich belachelijk druk over maken. Elke goeie tekst vraagt drie versies. Niet een, niet vier, drie. The Beat of Three, een kosmische wet.

Schrijven gaat mij het best af in de namiddag, de vruchtbare uren tussen half twee en vijf. Maar ’s avonds lukt ook en zelfs ’s morgens. Schrijven heeft zijn prettige kant. Als ik weet waar ik het wil over hebben, kiezen de woorden hun plaats in lange zinnen – aan woorden geen gebrek. Zodra ze op mijn scherm staan, ben ik hun baas en kan ik er mee aan de slag. Ik modelleer (klinkt pretentieus) naar een ideaal ritme dat voorgeprogrammeerd zit in mijn kop. Vanuit mijn ooghoeken hou ik intussen pokémons als spelling en grammatica in de gaten en het oppermonster, de woordherhaling. Als een zin een min of meer acceptabele cadans heeft, volgt het stroomlijnen en schrappen. Genot maar ook vermoeienis – juist daarom is geschreven hebben zoveel beter dan schrijven. En als ik schrijf, zweten mijn oksels (mochten jullie dat willen weten).

Al dit vermoeiend plezier is familie van een ander dat me veel minder zwaar valt: een goede tekst lezen die ik niet zelf hebt geschreven. ‘Zo moet het! Dit klopt! Hoe mooi!’ Er zijn schrijvers wier taaltoverij je vacht in de goeie richting aait, ongeacht waarover ze schrijven.

Toen ik twaalf was, leerde ik mezelf (met twee vingers) typen op de Remington Officeriter [sic, het stond er zo op, in chromen lettertjes] waarop mijn pa ooit De Komst van Joachim Stiller schreef. Tot mijn ontsteltenis zag ik onlangs een identiek exemplaar in een Engelse detectivereeks. Het stond plompverloren op de schrijftafel van de hoofdpersoon. Wanneer ik als tiener verhalen maakte, was het op die machine haar zuster. Alleen mijn masterscriptie schreef ik, wegens de voetnoten, in 1979 eerst met de hand, op papier met van die hoge ruitjes. Ik gebruikte vulpennen die je in de supermarkt kocht voor twintig Belgische franken en ook balpennen met reclame van een bank. Die laatste kreeg ik in een sindsdien verdwenen bankfiliaal aan de Antwerpse Grote Markt. Het gebouw staat op het perceel waar zich in de 15de eeuw de herberg De Gulden Boom bevond. Daar logeren Mariken van Nieumegen en haar duivel Moenen. Maar dat vernam ik pas later. Tot vandaag  denk ik nog altijd dat je beter schrijft als je het met de hand doet – dat je minder zult moeten reviseren. Maar ik heb er het geduld niet meer voor. Misschien heb ik ook de afstand nodig, de objectivering door middel van letters die ik niet zelf heb gevormd. En het overzicht – elke zin moet zinderen in harmonie met alle voorgaande (of juist niet).

Schrijven is iets maken; een tekst is een ding. Het bestaat los van je. Tegelijk blijft het weinig minder dan een extern orgaan. Pas na verloop van flink wat tijd kun je er afstand van nemen. Ik heb teksten geschreven die ik vandaag liever niet herlees. Die gêne bewijst dat zulks niet altijd lukt. Dan is er ook nog de Gruwelijke Lezer die enkel onthoudt wat in zijn kraam te pas komt – en dat kan van alles zijn. Of schrijven tot zelfkennis leidt, weet ik niet. Onze behoefte om onszelf niet te hoeven kennen, is vaak zo groot dat het scalpel van de taal er niet doorheen gaat.

Jan Lampo