Gisteren overleed Jan Cremer op 84-jarige leeftijd. Hier een interview uit 1984:

Ik Jan Cremer is niets bij de bom die nu ontploft

Op zijn veertigste verjaardag nam hij feestend afscheid van zijn vrienden. Jongens, zei hij, ik ben er even niet. Niemand wist waar hij heenging. Niemand wist hoelang hij wegbleef. Niemand wist wat hij ging doen. Je hoort wel van me als ik klaar ben, zei Jan Cremer. 

Vier jaar lang hulde hij zich in een geheimzinnig stilzwijgen. Eind januari waaide er een persbericht op ons bureau: ‘Op 24 februari verschijnt de nieuwe roman van Jan Cremer, getiteld De Hunnen, 1535 bladzijden dik, bij De Bezige Bij.’ Veertien dagen eerder mochten we een exemplaar ophalen, als we tenminste zo goed wilden zijn om een overeenkomst te ondertekenen waarin wij verklaarden vóór 22 februari met geen woord over de inhoud van het boek te reppen. Het maakte allemaal deel uit van de zorgvuldig voorbereide publiciteitscampagne waarmee Jan Cremer het verschijnen van zijn boek gepaard liet gaan.

Alles heeft de schrijver in eigen hand gehouden. In het contract met de uitgever liet hij speciale clausules opnemen over de geheimhouding die men verplicht was te betrachten. Kwam er voortijdig iets in de krant, dan zou Cremer zijn epos terugtrekken. Hoewel het tweeduizend pagina’s tellende manuscript in mei vorig jaar bij de zetter werd ingeleverd, en de drie kloeke paperbackdelen waarin dat resulteerde al sinds november bij de uitgever klaar lagen, lekte er niets uit. Het eerste persbericht kwam, tot Cremers satanische genoegen, als een volslagen verrassing. Vanwaar die geheimzinnigheid?

Jan Cremer: ‘Omdat ik ervan uitga dat je, met een Russisch spreekwoord, de huid niet moet verkopen voordat de beer geschoten is. Het was uit bijgeloof dat ik er niet over sprak. En het strookt met mijn lijfspreuk: non blaterare, sed polire — niet lullen, maar poetsen. Kijk, in de literaire bent hebben ze het al tientallen jaren over Het Boek met hoofdletters dat ze gaan schrijven maar waar ze niet aan toekomen. Ik praat niet, maar schrijf. Elke avond die ik in de kroeg hang, betekent voor mij het verlies van enkele pagina’s.’ 

Je kondigde ooit de boeken Wolf en Jongensleed aan. ‘Wolf’ is de titel van een van de hoofdstukken van De Hunnen. Is dat het aangekondigde boek, en zit Jongensleed ook in je nieuwe roman?

Cremer: ‘Het vierde deel van de Hunnensaga, waarvan nu de eerste drie delen klaar zijn, heeft als werktitel “Wolf”. Het idee Jongensleed is nog niet verwerkt. Ik neem aan dat in een volgend deel, want ik ben van plan om nog veel delen te schrijven, een hoofdstuk zo getiteld gaat worden. Een jaar of vijftien geleden, toen ik de titel voor het eerst lanceerde, maakte die nog indruk, maar nu is die achterhaald. Je hebt tegenwoordig “Herenleed” en andere elitaire shit… Leed is een modewoord geworden. Maar voor de mensen die mij trouw volgen, zal ik die titel toch een keer gebruiken.’

Voordat hij aan daadwerkelijk schrijven toekwam, heeft Jan Cremer zich zeven jaar lang gedocumenteerd. In die periode publiceerde hij de bundel journalistieke stukken Logboek, zoals hij zelf zegt: ‘om in leven te blijven’. Aan de hand van de reisverhalen die hij schreef, valt na te gaan waar hij zich op het werk aan zijn magnum opus voorbereidde: Siberië, Mongolië, Canada, Hongarije, Amerika. Hij bezocht archieven, oorlogsinstituten en legerhoofdkwartieren, hij sprak met mensen die bij de bevrijding van Enschede betrokken waren, met veteranen van de Duitse Wehrmacht en met oud-plaatsgenoten. Intussen verrichtte hij in Hongarije onderzoek naar de herkomst van zijn familie. (De moeder van Jan Cremer kwam uit Boedapest.) Hij gaf ook de reisverhalen van zijn vader uit die hij bij toeval ontdekte: Op de fiets de wereld in. Alles bij elkaar verzamelde hij een volledige bibliotheek aan materiaal voordat hij zich in het voorjaar van 1979 op een bepaalde plek zette aan het schrijven van de ruwe versie. 

Op een bepaalde plek? 

Jan Cremer: ‘Ik heb gewerkt in Duitstalig gebied, en dat kan dan op de grens tussen Twente en Duitsland zijn, diep in Duitsland, het kan ook in Oostenrijk en Zwitserland zijn… Ik wil dat later nog onthullen. Nu wil ik nog de mogelijkheid hebben om me voor onbepaalde tijd af te sluiten om me aan een volgend deel te wijden. Want een van de voorwaarden om een epos als dit te scheppen, is rust. Ik moet werken in totale afzondering, dat wil zeggen dat er niemand welkom is behalve de boeren in de buurt of de grensbewakers.’ 

Hoewel hij in die tijd veelvuldig werd geplaagd door wat hij noemt ‘financiële depressies’ (hij had geen geld), stak hij het geld dat binnenkwam dank zij Logboek en de novellen Sneeuw en Tropen in het Hunnen-project. Het is aan de steeds schrijnender wordende financiële positie van de schrijver te danken dat De Hunnen nu al in Nederland verschijnt. Hij was wel gedwongen om het meer dan genereuze voorschot dat De Bezige Bij hem bood aan te nemen. Hoe groot dat voorschot was, wil hij niet zeggen — wel dat het het grootste voorschot is dat ooit in het Nederlands literatuurbedrijf is uitbetaald. ‘Maar daar heb ik elf jaar lang dag en nacht voor gewerkt. Omgerekend was het nog niets natuurlijk,’ aldus de auteur.

‘Ik heb bewust de rol gespeeld van iemand die op zijn lauweren rust,’ vertelt hij, ‘een rol die me helemaal niet ligt, maar goed… Ik heb me steeds voorgedaan alsof ik ongevaarlijk was geworden. Dat was mijn strategie. In die tijd heb ik mijn vrienden en vijanden leren kennen: mijn trouwe fans moedigden mij aan om niet op te geven, en anderzijds waren er mensen die me er in wilden laten luizen nu ik de kwetsbare figuur speelde. Ik heb een zwarte lijst aangelegd. De mensen die daarop staan, mogen nu achter aansluiten: de literaire critici bijvoorbeeld. In veler ogen was ik een ongevaarlijke schurk geworden, iemand die je zou kunnen voordragen voor een literaire prijs. Dat heb ik bewust gespeeld om des te harder terug te kunnen slaan als Atllla de Hun. 

Wat ik met Ik Jan Cremer, dat bijna op de dag af twintig jaar geleden verscheen, veroorzaakte, was. nog maar het geritsel in de bladeren van een boom vergeleken bij de literaire bom die ik nu laat ontploffen: ik heb nu de boom helemaal ontworteld. Ik heb gemerkt dat het publiek ongeduldig op mijn boek heeft gewacht. Ik hoorde dat boekhandelaren werden gemolesteerd omdat ze het boek niet voor de vierentwintigste mogen verkopen! Bij de literatuurcritici die altijd gezegd hebben dat mijn succes een toevalstreffer was, zijn de druiven nu natuurlijk uiterst zuur. Ze kunnen mij niet zuur genoeg zijn!’

Cremer: ‘Mijn: lezerskring bestaat hoofdzakelijk, en dat lijkt wel gekoketteer maar is het niet, uit arbeidersvolk, hoewel de eerste koper van het boek de Nederlandse consul in Dakar, Senegal was, die nadat het persbericht was verschenen een cheque naar de uitgever stuurde. In Nederland heb je zo’n zestigduizend mensen die thuis zijn op liteirair gebied, die kranten en tijdschriften lezen, boeken kopen… Zestigdduizend, dat is de top, maar ik heb zes miljoen lezers. Mijn boek is het meest uitgeleende in de Nederlandse bibliotheken. Je kunt zeggen dat ik mijn lezers vind in alle kringen, van het arbeidsmilieu tot de hoogste generaals, van acht tot tachtig jaar.’ 

Houd je rekening met je lezers? 

Jan Cremer: ‘Nee, nee. Als je mijn eerste interviews leest, kun je al de conclusie trekken dat ik alleen doe waar ik zelf in geloof, met andere woorden: ik schilder de doeken die ik zelf aan de muur wil hebben, ik schrijf de boeken die ik zelf wil lezen. Mijn grote geheim is, of geheim… het is helemaal geen geheim… mijn drijfveer is dat ik als vrije jongen, om met Koot en Bie te spreken, ben opgegroeid in kommer en kwel… en ik heb een plaats in de top van de wereldliteratuur verworven. Net als over Atllla de Hun zullen ze over duizenden jaren nóg over mij spreken. Ik schrijf zoals ik ben, een koelbloedige observeerder, opgegroeid in de laagste kaste van de samenleving. Daar zit geen geheim achter: ik schijn toch wel de gevoelige snaar te kunnen raken, zie mijn oplagelcijfers.’ 

Zonder een zweem van valse bescheidenheid merkt de schrijver op: ‘Ik heb een enorme Invloed gehad op de Nederlandse literatuur, maar ik ben altijd heel slecht geïmiteerd, omdat men niet vanuit de waarheid spreekt… Ik ga niet een onderwerp kiezen dat ik niet zelf meester ben. De thema’s oorlog en militarisme, daarin ben ik thuis, zo ook in de zelfkant van het leven.’ 

Je hebt je uitvoerig gedocumenteerd, zodat we mogen aannemen dat het waarheidsgehalte van De Hunnen groot is. Toch wordt het boek op het omslag nadrukkelijk ‘roman’ genoemd en staat in het voorwerk dat situaties en personen uitsluitend voorkomen uit je verbeelding. 

‘Dat doe ik in al mijn prozawerken, ter bescherming van mezelf en om de privacy van sommige personen die in mijn werk voorkomen te beschermen. Daarom is het een roman, en daarom is elke gelijkenis zuiver toevallig.’ 

Een juridische truc? 

‘Nee, ja… dat kan het lijken. Jij zegt dat. Als je weet dat er nog steeds landen zijn, en niet eens zo ver hier vandaan, waar schrijvers in kerkers geworpen worden, hun kop verliezen onder de guillotine, geradbraakt en gevierendeeld worden… waar hun werk op de brandstapel wordt gelegd, dan begrijp je wel dat ‘deze vrije-jongen zich enigszins moet beschermen.’

Niet iedereen zal zich inderdaad gevleid voelen dat hij of zij in jouw boek voorkomt. 

‘Ik heb de ivoren toren aan het wankelen gebracht. Velen zullen op hun tenen getrapt zijn. In het eerste boek schreef ik nog: „Het verzet steekt de kop op en ik leer poepen op een potje”, en toen al waren er mensen die mij wilden liquideren. Ik moet uitkijken dat ik niet uit de trein val of tegen een verdwaalde kogel oploop…’

‘De Binnenlandse Strijdkrachten, de weinigen die er nog over zijn, houden zich krampachtig vast aan hun waarden. In het eerste boek schud ik aan de poten van hun ivoren torens, nu heb ik ze omver getrokken. Ik heb Ik Jan Cremer in sneltreinvaart geschreven: in die periode had ik niet de tijd, en niet de interesse, om er uitvoerig op in te gaan, maar het plan om dit boek te schrijven koesterde ik al veel langer. Alles in mijn werk is gebaseerd op eigen belevenissen en door mijn turbulente levensstijl en de onrust die in mij woedt, ben ik nog lang en lang niet uitgeschreven… integendeel: ik heb nog duizenden pagina’s te gaan. Als je mijn werk ziet als een hectare-groot korenveld, heb ik met de zeis nog maar de eerste banen omgelegd: er staat nog een prachtig goudgeel veld te wachten om omgemaaid te worden.’ 

Het paste in Cremers strategie om De Hunnen eerst in het buitenland te laten verschijnen, maar zoals we zagen, zwichtte de schrijver voor het voorschot van De Bezige Bij.

Cremer lacht: ‘Ja, ik wilde een beetje zielig gevonden worden, af en toe een drankje krijgen in het café en dat in dank aannemen, en dan plotseling in het buitenland op de bestsellerlijst verschijnen… Maar ja. Ik heb het tien jaar volgehouden, maar toen was niet alleen de bodem van de schatkist zichtbaar geworden: er was ook een hele put onder ontstaan.’

Er zijn intussen al wel contacten met buitenlandse uitgevers, vooral in Engelstalige landen, en een Amerikaanse filmmaatschappij heeft, aldus de schrijver, optie genomen op het boek zonder een letter ervan gezien te hebben. ‘Maar ik zou niet willen dat Amerikaanse acteurs mijn figuren gaan spelen… Ik denk eerder aan een Duitse film met Duitse acteurs, zoiets als Die Blechtrommel.’

In het voorwerk van De Hunnen staat: ‘Eerste druk november 1983’. Waarom gingen er drie maanden overheen voordat het boek in de winkel lag?

Jan Cremer: ‘Er was allerlei geharrewar, over de vormgeving, over de te voeren publiciteitscampagne, over het tijdstip van verschijnen… Het boek ligt al klaar vanaf november, het zou toen verschijnen, maar ik heb drie keer tienduizend omslagen moeten laten vernietigen, omdat de drukker zich niet aan mijn aanwijzingen had gehouden. Als ik twee centimeter aangeef, moeten ze niet één centimeter drukken. Ik wilde ook een zwarte lijst aanleggen van de boekverkopers van wie ik niet wilde dat ze mijn boek kregen, maar dat was technisch niet haalbaar. Er zijn vele farizeeërs onder de boekverkopers… De afdeling marketing van de uitgeverij kwam aan de hand van veel computeruitdraai tot de conclusie dat we onze handen konden dichtknijpen als we er in een jaar tienduizend verkochten, nou, die waren in één dag al bijna allemaal verkocht en dan alleen nog in Amsterdam.’

Jan Cremer is terug, en Nederland zal het weten ook.

Het Vrije Volk, 23 februari 1984.

Foto’s © Vincent Mentzel.