Dansen naar de afgrond

Oudejaarsavond in Berlijn. Een jonge Brit, William Bradshaw genaamd, duikt in het nachtleven met zijn landgenoot Arthur Norris, een wat schimmige zakenman die hij kort daarvoor in de trein heeft ontmoet. De actie verplaatst zich algauw naar de zijvertrekken van een café, waar meneer Norris zichzelf laat trakteren op een stevige portie billenkoek door een SM-prostituee:

De eerste die ik zag was Anni. Ze stond in het midden van de kamer. Arthur kroop op de vloer aan haar voeten. Hij had nog wat meer kledingstukken uitgetrokken en was nu luchtig maar toch heel fatsoenlijk gekleed in een stel lila ondergoed, een rubber buikband en een paar sokken. In de ene hand had hij een borstel en in de andere een gele schoenpoetsdoek. Olga torende achter hem op en zwaaide met een zware leren zweep.

Ene baron von Pregnitz maakt ook deel uit van het gezelschap. Hij is weliswaar van adel, maar in de eerste plaats een nogal louche figuur met een uitgesproken seksuele voorkeur voor jongemannen:

Maar de Baron was met andere dingen bezig. Hij lag aan het andere eind van de sofa in de omarming van een jongeman in een sporttrui met het postuur van een bokser, die hem dwong geleidelijk een kroes bier leeg te drinken.

Niets bijzonders, zult u misschien denken, Berlijn is toch een liberale, hedonistische stad, er vinden daar vast nog veel wildere feestjes plaats. Maar dan slaat de klok middernacht en wordt er geklonken: het jaar 1931 is aangebroken. De doodsstrijd van de Weimarrepubliek zal niet lang meer duren, buiten op straat marcheren er al geüniformeerde nazi’s die felle strijd leveren met de communisten, er heerst een diepe crisis en er zwerven massa’s daklozen door de straten. De hoofdpersonages van Meneer Norris neemt de trein laten het allemaal niet aan hun hart komen en brengen hun tijd slempend door in cafés, nachtclubs, bordelen en andere holen van verderf.

Vertaler Willem van Toorn noemt het boek terecht een schelmenroman in zijn nawoord, maar het is ook een sleutelroman: verteller William Bradshaw is gebaseerd op Christopher Isherwood (1904-1986) zelf, die in 1929 voor de eerste keer Berlijn bezocht op aanraden van zijn vriend W.H. Auden, een grote dichter. Hij trof er weliswaar een getroebleerde, door zware spanningen gekenmerkte stad aan, maar ook een vrijhaven voor iedereen die ‘anders’ was, een plek die veel toleranter was voor homo’s dan het puriteinse Engeland en kon bogen op een bruisend nachtleven. Uiteindelijk zou hij er gaan wonen, totdat hij eind jaren dertig om vanzelfsprekende redenen moest vertrekken – het boek eindigt kort na de brand in de Reichstag, die Hitlers machtspositie definitief bevestigde. Van tolerantie was er geen sprake meer: veel van de Duitse homomannen die zich zoals Isherwood in de Berlijnse gayscene bewogen, zouden enkele jaren later worden gedeporteerd naar een van de vele concentratiekampen.

Het personage Arthur Norris zou dan weer gebaseerd zijn op Gerald Hamilton (1890-1970), een uiterst aimabele schurk die een indrukwekkende lijst veroordelingen verzamelde op zijn strafblad – onder meer frauduleuze faillissementen en oplichting, maar ook ‘gross indecency’, een Brits eufemisme voor homoseks. Dat klinkt allemaal erg plausibel, want in het boek is de heer Norris een dubieuze zakenman die het breed laat hangen, ook al wordt hij voortdurend achtervolgd door schuldeisers en deurwaarders. De welbespraakte, met het communisme flirtende oplichter (‘Aan de andere kant ben ik er altijd van overtuigd geweest, en dat zal ik altijd blijven, dat het het voorrecht is van de rijkere, maar minder met verstand gezegende leden van de samenleving, bij te dragen tot het onderhoud van mensen als ik’) vormt het middelpunt van een genderfluïde gezelschap van feestneuzen, kleine criminelen en randfiguren die geen seconde van het nachtleven lijken te willen missen en er niet over peinzen om zich te verstoppen voor de nazi’s: Norris gaat ongegeneerd dineren in Hotel Kaiserhof, een plek waar ook Goebbels, Röhm en tutti quanti vaak over de vloer kwamen.

Ondertussen wordt er in de Berlijnse straten niet gefeest. Integendeel, het gaat er zeer gewelddadig aan toe. De dooddoener ‘dat de jaren dertig terug zijn’ blijkt overduidelijk onzin: de huidige verrechtsing valt in geen enkel opzicht te vergelijken met het zware straatgeweld van toen:

Berlijn was in staat van burgeroorlog. Haat barstte plotseling los, zonder waarschuwing, uit het niets, op hoeken van straten, in restaurants, bioscopen, danslokalen, zwembaden; midden in de nacht, na het ontbijt, halverwege de middag. Messen werden getrokken, er werd geslagen met boksbeugels, bierkroezen, stoelpoten of met lood verzwaarde knuppels; kogels reten door de aanplakbiljetten op reclamezuilen en sprongen terug van de ijzeren daken van openbare wc’s. Een jongeman kon midden in een drukke straat worden aangevallen, van alles beroofd, afgetuigd en bloedend achtergelaten op de straatstenen, in vijftien seconden was alles voorbij en waren de aanvallers verdwenen.

Of wat te denken van de aanname dat het politieke debat steeds ruwer wordt? Je had de scheldwoorden in de kranten van toen eens moeten lezen: ‘verrader, lakei van Versailles, moordenaarszwijn, Marxbandiet, Hitlertuig, rode pest’.

In feite verscheen er al eens een Nederlandse vertaling van dit boek in 1969, maar die is natuurlijk allang in de vergetelheid geraakt. Het is dan ook de verdienste van de uitgeverij Schokland dat we nu Christopher Isherwoods Berlijnse romans – Meneer Norris neemt de trein vormt een tweeluik met Afscheid van Berlijn – in een hedendaagse, frisse vertaling van Willem van Toorn kunnen lezen. De romans passen naadloos in de reeks ‘kritische klassieken’, meestal boeken uit of over het interbellum, die altijd garant staat voor kwaliteit (ik denk onder meer aan Klaus Manns Mefisto en het geweldige De slag van Arturo Barea). Meer van dat!

Daan Pieters

Christopher Isherwood – Meneer Norris neemt de trein. Uit het Engels vertaald en van een nawoord voorzien door Willem van Toorn. Uitgeverij Schokland, De Bilt. 202 blz. € 23.