Je hond voorlezen

Het is treurig gesteld met het leesplezier, dat is alom bekend. De werkelijk overal opduikende wens ‘veel leesplezier’ is daarmee niet alleen een verschrikkelijk cliché geworden, maar haast een uitroep van cynisme en frustratie. Basisschoolleerkracht Anne Steenhoff stelt in haar optimistische geen woorden maar daden-boek Een lui letterland dan ook eerst maar vast dat we in enkele decennia een land van leeshaters zijn geworden. Wat te doen?

Ja, wat te doen. De goede raadgevingen van deskundigen en ‘gewone mensen’, van professioneel betrokkenen en niet zelden nogal zelfingenomen buitenstaanders zijn niet meer te overzien. Waar wel vrijwel iedereen het over eens is, is dat de invoering van dat rare begrijpend lezen, de tegenwoordig gangbare manier om leesvaardigheid te toetsen, een bijna fataal besluit is geweest. Anne Steenhoff vindt dat ook. Ze noemt het zelfs ‘de grootste fout die ooit in Nederlands onderwijsland is gemaakt’. En ze voegt daar aan toe dat het bedacht lijkt om elke vorm van leesplezier uit de lezer te slaan.

Alsof je kinderen een goede grap vertelt om ze vervolgens een vragenlijst te overhandigen waarop ze moeten invullen waarom het grappig was.

Steenhoff schrijft helder, ook omdat ze erg goed weet waar ze het over heeft, en dus nog grappig ook. Alleen is het thema minder grappig. Het ene na het andere onderzoek heeft als slotsom dat het verschrikkelijk misgegaan is met het Nederlandse taalonderwijs. Maar waar veel anderen zich verliezen in de vaak nogal ambtelijke zoektocht naar oorzaken aan de hand van grafieken en statistieken, doorspekt met voor de buitenstaander onbegrijpelijke afkortingen en internationale vergelijkingen, blijft Steenhoff steeds dicht bij de kern: de klas met degene die daar voor staat.

Door zich te beperken kon dit pamflet beperkt blijven tot 182 bladzijden en toch alles aanstippen wat de keer zou kunnen bewerkstelligen. Had ieder kind maar zo’n juf.

Een lui letterland zorgt daar in zekere zin voor, want na een korte inleiding (‘We hebben fouten gemaakt, maar er is nog hoop’) en de met grote nadruk gebrachte boodschap (‘Het moet wel, en wel nu’), richt ze zich op de drie partijen die het verschil kunnen maken. Namelijk de leerkracht, de opvoedende ouder en de overheid.

Onderbouwd met talrijke bronnen en boekentips per leeftijdsgroep, die achterin zijn opgenomen, hekelt Steenhoff de met commerciële leestroep verloederde schoolbibliotheken, de te korte leestijd, het verwaarloosde voorlezen en niet in de laatste plaats het door protocollen vergiftigde systeem. Net als in de zorg en bij allerlei overheidsinstellingen, wordt in het onderwijs het protocol boven de menselijke maat en de intuïtie van in dit geval de docent geplaatst, waardoor de liefde voor taal doodbloedt bij de leerlingen, maar niet minder bij de docenten. Vrijwel niemand leest nog voor zijn of haar lol een boek. Aaarrgghhh.

Vrijwel alles wat Steenhoff noemt als (mede)oorzaak van de leeshaat, kan helpen om tot een andere benadering te komen door de regels gewoon om te draaien. ‘Durf nieuwe dingen uit te proberen (en tegen het systeem in te gaan)’ heet dat hoofdstukje. Nu is ‘het systeem’ verantwoordelijk stellen voor narigheid een populaire traditie, maar Steenhoff heeft werkelijk een punt als je haar bevlogen teksten leest. In dus van die vlot leesbare, korte stukjes tekst, die zelfs een hedendaagse meester of juf nog wel aan zou moeten kunnen. Ja, Steenhoff verstaat haar tijd.

En ook naast dergelijke schooladviezen, heeft ze mooie voorstellen. Laat kinderen hun energie meer kwijt door ze te laten bewegen en ravotten, doe niet altijd zo formeel als een ouder eens een dagje vrij vraagt voor iets bijzonders. We moeten bijvoorbeeld durven toegeven dat met opa mee naar Berlijn of een sportheld ontmoeten misschien wel meer kennis oplevert dan een zoveelste lesje spelling of rekenen. Het is soms best gedurfd wat Steenhoff aangeeft in ons strikt en strak gesneden onderwijs, maar wie haar eigen resultaten beziet, merkt snel dat ze wel eens gelijk kon hebben.

We zijn met elkaar verantwoordelijk voor het overdragen van de leesvaardigheid, schrijft Streenhoff ergens, dus kunnen we het ons niet permitteren quasi-geschokt te reageren op het zoveelste alarmerende rapport. Natuurlijk speelt er meer, ook in breder verband. Het hedendaagse probleem met elke vorm van gezag bijvoorbeeld, de concurrentie van sociale media (‘mentale heroïne’), maar dat je gewoon in de klas al veel kunt bereiken, bewees Steenhoff zelf. Het leesplezier in haar klassen bloeide in korte tijd op, het leesniveau steeg indrukwekkend. Niet in de laatste plaats door haar inventieve benadering:

Jonge kinderen laten voorlezen aan dieren is een beproefde tactiek die bijdraagt aan de leesontwikkeling. Dieren luisteren namelijk – in tegenstelling tot volwassenen – zonder oordeel en verbeteren niet. Dit kan het zelfvertrouwen van kinderen over hun leesvaardigheid vergroten. Gebruik hiervoor bij voorkeur een beetje een welopgevoede hond die luistert naar het commando lig!, of makkelijker nog: een goudvis.

Enigszins paradoxaal waar het gaat over de intrinsieke motivatie om kinderen leesplezier bij te brengen, is Steenhoffs pleidooi voor betere salariëring van docenten die willen uitgroeien tot expert op dit gebied. ‘Er staat vaak geen financiële beloning tegenover, dus is bij velen ook de motivatie er niet,’ stelt ze. Ze zegt niet te klagen te hebben over haar eigen salaris, maar wil het toch even kwijt. Een ooit door de Onderwijsraad voorgesteld plan voor een goed gevuld potje voor ‘excellente leraren’ lijkt vergeten te zijn. Dat is vreemd en onverstandig, maar zoiets zou echt bevlogen docenten er niet van mogen weerhouden een paar stappen extra te doen. Zoals Anne Steenhoff.

André Keikes

Anne Steenhoff – Een lui letterland. Das Mag – Amsterdam. 182 blz. € 22,50.