Mijn grootste drijfveer is nietsdoen

Voor je aan iets begint, weten wat je wilt en dit afzetten tegen zelfkennis. Geoff Dyer kent zichzelf voor zover een mens zichzelf kan kennen en gaat niet over één nacht ijs waar het zijn schrijfprojecten betreft. Maar de realiteit is weerbarstig, misschien is dat wel het meest wezenlijke punt dat hij wil maken in Uit pure woede. Te beginnen bij de vraag of een roman schrijven een goed idee is of liever een ernstig academisch werk over de Engelse schrijver en dichter D. H. Lawrence. Het werd geen van beide, maar een echte Dyer, dus een buitengewoon veelzijdig en associatief meesterwerk, waarin de paradoxen van het bestaan briljant samenkomen.

Ergens langdurig tegenaan hangen, zoals dat heet, steeds maar niet tot het punt komen dat je in actie komt, wie kent het niet? Zeker schrijvers komen telkens weer voor dit soort uitdagingen te staan. Niet alleen waar het gaat om thema of protagonist, maar ook als de eerste zinnen, alinea’s, bladzijden geschreven zijn. Want zijn dit wel de juiste benadering, toon, tijd, personages etc. Dyer bejubelt ‘de zegen van desinteresse’ voor specifieke dingen, want die helpt immers mee om je te kunnen focussen. Maar voor het zover is…:

Mijn grootste drijfveer in het leven is nietsdoen. Het is zelfs geen afwezigheid van motivatie, want ik heb écht een sterke drang: de drang om niets te doen. Om het werk neer te leggen, om te stoppen. Maar ik weet ook dat ik, als ik dat doe, ten prooi val aan wanhoop, en ik weet dat het de moeite loont om alles te doen wat mogelijk is om een depressie te vermijden., want vanaf daar, vanaf depressief zijn, is het een onooglijk kleine stap naar wanhoop: de laatste toevlucht van het ego.

Geoff Dyer laat alle afwegingen die door zijn hoofd spoken meespreken in dit boek, dat verplichte kost zou moeten zijn voor degenen die in hun kwaadaardige onnozelheid menen dat een boek schrijven gewoon een kwestie is van even gaan zitten. Het is een worsteling. Een voortdurende strijd tegen smoesjes om maar niet te hoeven beginnen, tegen uiteenlopende vormen van luiheid in denken en doen, tegen twijfels en walging, terwijl de obsessie blijft zeuren. Dyer weet natuurlijk dat hij niet de enige schrijver is die hier tegenaan loopt. Hij kwam het onder meer tegen bij Thomas Hardy en D. H. Lawrence. Wat zo maar een reden had kunnen zijn om zijn eigen project ook maar even uit te stellen. Goed gezelschap immers.

Neem nu dit boek, dat af en toe over Lawrence gaat. Op dit moment betreur ik hartgrondig dat ik er ooit aan begonnen ben. Ik zou willen dat ik geen moeite had gedaan. Maar als ik er niet aan begonnen was, dan had ik spijt gehad dat ik het niet had gedaan. Dat wist ik, en dus begon ik eraan, en nu ik eraan bezig ben, betreur ik de manier waarop ik eraan begonnen ben.

Of Uit pure woede, een citaat van Lawrence, toen deze verklaarde aan een boek over Thomas Hardy te zijn begonnen, dat vooral niet over Hardy zou gaan, uiteindelijk is geworden wat Dyer zich er van had voorgesteld, zullen we nooit weten. Het is geen roman, maar bevat wel bepaalde kenmerken van een roman, het is geen academische studie over Lawrence, maar bevat wel heel veel informatie over de schrijver van onder meer Lady Chatterley’s Lover en eindigt met een uitvoerige bronnenlijst. Maar wat zegt zoiets bij Dyer?

Moet je voorafgaande aan het schrijven van een boek over D. H. Lawrence alles van en over hem gelezen hebben of juist niet? Het zijn maar vragen, maar wel wezenlijke, want Dyer weet wel zeker dat te veel kennis en te veel notities alleen maar remmend zullen werken. Of erger. Dyer en zijn vriendin Laura menen er wel goed aan te doen typische Lawrence-plekken te bezoeken, maar voor het zo ver is, betrekt Dyer de lezer in zijn/hun twijfels over de ideale woonplaats om te leven en werken. Alweer zo’n bron van dilemma’s. Er zijn immers zo veel steden en stadjes waar je helemaal passief zou raken en wat zou je dan moeten?

Ook stilistisch is Dyer een nauwelijks te duiden schrijver. En dat bedoel ik alleen maar positief. Het lijkt nogal van zijn stemmingen en momenten af te hangen of hij cryptisch, cynisch, belerend of juist ronduit grappig is. Na meer filosofische passages over bijvoorbeeld Rilke of Nietzsche, kan Dyer dan weer heerlijk doorzeuren over tegenvallend troostvoedsel, slechte hotels of irritante medemensen om daarna zijn rode draad te herpakken en diep in te gaan op een thema als bijvoorbeeld lotsbestemming.

Een lotsbestemming is niet iets wat op ons wacht, maar iets wat we moeten bereiken langs ontelbare hindernissen en omwegen.

Hij kent duidelijk het herhalende malen van Thomas Bernhard. Maar waar diens woede gaat over de kleinburgerlijke, bekrompen Oostenrijkers, krijgt het bij Dyer een bredere basis van intellectuele humeurigheid. Bijvoorbeeld als hij de academische benauwdheid van Oxford beschrijft of de gruwelijke lelijkheid van Lawrence’ geboorteplaats Eastwood in Nottinghamshire becommentarieert. Net als Bernhard hoofdstuk- en genadeloos.

Maar wat Dyer vooral zo briljant maakt is zijn geweldige gevoel voor de literaire balans. Geen fragment van dit boek krijgt de kans te zwaar op de hand te worden of saai, want altijd weer zijn er stilistische vondsten, knap gevonden paradoxen, geestige tussenwerpsels of onverwachte draaien in het betoog die je hardop doen grinniken:

Het liep tegen tweeën. Het zou al snel nacht worden, en kort daarop Kerstmis. Daarna werd het januari, enzovoort. Jezus, dacht ik, wat zou ik het verschrikkelijk vinden om hier te moeten wonen. Ik zou overal liever wonen dan hier, dacht ik, zelfs al zijn er heel wat plekken die erger zijn.

Uit pure woede is een imposant mozaïek dat in de eerste plaats gaat over de talloze excuses die mensen hun leven lang bedenken om maar niet te hoeven doen wat ze zich hebben voorgenomen of opgedragen hebben gekregen. Des te bewonderenswaardiger is het dan om een zo overtuigend boek te schrijven als dit.

André Keikes

Geoff Dyer – Uit pure woede. Vertaald door Ivo Verheyen. Tzara – Antwerpen. 248 blz. € 25,99.