Deze zomer verschijnt het vijftigste nummer van Tzum. De komende tijd zullen we wat interviews uit het archief van de papieren Tzum online zetten. Het onderstaande interview met Trinus Riemersma werd in 2001 gepubliceerd in Tzum 16.

Trinus Riemersma over Na de klap, een vertaald meesterwerk.

Hij is nog niet overal een begrip. Maar als het aan uitgeverij De Geus ligt, verandert dat. Hij is al twee keer naar Amsterdam getogen. Eén keer trad hij op voor de VPRO-radio en één keer op de dag van de Friese Literatuur. Hij moest wel wat aan zijn publiciteit gaan doen zei uitgever Reinjan Mulder. Tzum toog naar Franeker. Een interview met onderbrekingen.

Als hij de deur opendoet, schrikt hij. Je was het toch niet vergeten?
‘Dat was ik wel.’

Maar Trinus Riemersma (Ferwerd, 1938) noodt me direct binnen. De schrijver staat op grote hoogte in de literatuur. Hij is van de statuur Hermans, Mulisch, Reve. Toch kennen de lezers hem nauwelijks, want hij schrijft in het Fries. En uitgevers zitten natuurlijk altijd met het vooroordeel dat daar in het Noorden alleen een soort veredelde streekromans geschreven worden. Nou, dan ben je bij Riemersma aan het verkeerde adres. Zijn net vertaalde roman Na de klap speelt zich af in Nederland, Duitsland, België en Frankrijk, de taal is rauw en onopgesmukt en de thematiek is gruwelijk hedendaags. Hoe overleeft de jongen Ake in de woestenij die is overgebleven na de grote klap van, waarschijnlijk, een kernbom.

Dat werd tijd om je te vertalen.
‘In Friesland heb je geen literair agent. Dus je moet het hebben van de contacten die sommige mensen hebben bij uitgevers. Teake Oppewal van het FLMD (Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum) is zo’n beetje de literaire agent van alle Friese auteurs. Hij had dit boek aangeboden bij Meulenhoff, maar die stelden de beslissing steeds uit. Na een tijdje zijn we toen maar naar een andere uitgever gestapt: De Geus. Die uitgever heeft hij een beetje onder druk gezet.’

Het moet voor Riemersma zijn alsof hij voor de derde maal debuteert. Want al eerder verschenen twee romans van zijn hand in het Nederlands: Fabriek (1965) en De verwoesting van Leeuwarden (1968). Na dertig jaar krijgt hij dus een nieuwe kans.
‘Die eerste vertalingen zijn allebei flops geworden. Er zijn er maar 2000 van gemaakt. Ja, hoe gaat dat? Uitgeverij Van Ditmar wilde een fonds opzetten en de Friese auteurs zaten nog niet bij een andere grote uitgeverij. Als die boeken het dan niet gaan doen, dan is het snel afgelopen. In de jaren zeventig heb ik ook niet veel meer geschreven en ging mijn aandacht veel meer uit naar mijn wetenschappelijke werk.’

De jonge hond van Riemersma komt vrolijk de kamer in en bespringt de interviewer. Tot ongenoegen van de schrijver die hem voor het raam in zijn mand plaatst. Voordat Riemersma terug is bij de tafel staat het beest al weer vrolijk tegen mijn stoel. ‘Dat mag niet,’ zegt de schrijver en dirigeert de hond naar de gang.

Met de verschijning van Kikkerjaren van Josse de Haan, een bundel poëzie uit het Fries met onder andere Tjeerd Bruinja en Albertina Soepboer, en Na de klap lijkt er sprake te zijn van een kleine Friese hausse. En die literatuur blijkt kwaliteit te hebben.
‘Het is voor een groot deel ook toeval. Bij Van Ditmar leek het destijds ook goed te gaan, maar als het niet commercieel gaat lopen, is het zo afgelopen. Die uitgever zei destijds: “We kopen per kilo in.” Dat betekent dat er ook heel wat rotzooi wordt uitgegeven. Nu is het ook maar afwachten. Reinjan Mulder van De Geus heeft een erg voorzichtige oplage gemaakt, tweeduizend. De vertaler Jabik Veenbaas zou wel graag De hite simmer (De hete zomer) gaan vertalen, maar dat durven ze nog niet direct aan. Het zou helpen als Michael Zeeman een groot stuk zou gaan schrijven in De Volkskrant.’

Kees ’t Hart heeft hij in ieder geval al aan zijn zijde, want die schreef dat Na de klap ‘een voortreffelijk en ook merkwaardig teder en verontrustend boek’ is. Verwacht daar geen ellenlange beschouwingen over, want de spreekwoordelijke nuchterheid van de Friezen vindt zijn oorsprong bij Riemersma.
‘Ja, mooi.’

De zoon van Riemersma komt binnen. En de hond. Die binnen de kortste keren weer bij de stoel staat te hijgen. Opnieuw actie ‘hoe krijg ik de hond op de gang’.

Toch is het een raar boek, met geen enkele mooie zin. Er staan ook verschrikkelijk veel ‘toen-zinnen’ in.
‘Het gaat over een jongen die opgroeit tussen de puinhopen. Die heeft geen mooie taal. Ik wilde het zo ruig en simplistisch maken als maar kon. Ik laat mijn manuscripten altijd door een bepaald groepje meelezers beoordelen en daarvan hoorde ik dat het nog soberder kon. Dat het soms nog te mooi was. Het zou een mengelmoes moeten zijn van spreektaal en van wat iemand denkt. Het moest de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderen. Maar literatuur is nooit realistisch.’

Riemersma gaat thee halen. Uit de gang komt wat gevloek van de schrijver. De hond heeft in de gang gepist.

Het vreemde is dat je toch zo’n realiteit schetst en dat daar tussendoor rare dingen gebeuren. Er komt een scène in voor waar een rijtje oudere mensen langskomt. Die worden één voor één beroofd door Ake. En later kan hij overleven door een van hen op te eten. Die mensen komen gewoon langslopen? Ik heb me lang zitten afvragen welke symbolische waarde deze mensen hebben.
‘Het is als een soort sprookje. Een droom waarin Ake verkeert. Hij weet ook niet zeker of het gebeurd is, maar hij denkt later: ik leef nog, dus… Het is wat absurdistisch.’

Net zoals later de twee vrouwen Krak en Mik die Ake opvangen. Zij hebben wapens en voedsel tot hun beschikking en beheren een verlaten bunker. Met een morbide vrolijkheid leven ze erop los, terwijl ze Ake gebruiken als seksueel speelgoed. Ook absurdistisch?
‘Dat gebeurt gewoon.’

Hoezo?
‘Het is een inval die je krijgt tijdens het schrijven. Het kan wel de hele tijd gaan over een jongen die bezig is met overleven, maar opeens bedacht ik zo’n idioot stel. Zo’n inval beïnvloedt hoe het boek verder verloopt. Dan krijg je onbewust een licht stuk.’

Betekent dat ook dat je nooit uitgebreide schema’s maakt zoals Thomas Rosenboom en A.F.Th. van der Heijden, maar gewoon opschrijft wat je invalt?
‘Dat is niet helemaal waar. Bij Sinleas geweld (een boek over de overdreven media-aandacht voor de zaak Meindert Tjoelker) zit er een hele vaste structuur in die je invult. Bij Na de klap wist ik dat het een verhaal zou moeten worden met veel flashbacks, zodat je er langzaam achter zou komen hoe Ake al die jaren overleefd heeft. Ik heb het eerst chronologisch opgeschreven en later opnieuw en niet-chronologisch. Het begint dan spannender met kinderen die al rondzwerven, terwijl je niet weet hoe alles zo gekomen is.’

Binnenkomst van de dochter van Riemersma. Ze trekt een kast open, waarin een computer verborgen zit. Druk typend gaat ze aan de slag. Ze studeert ‘Communicatie’.

Het beeld dat je schetst van een samenleving na de grote klap is wel pessimistisch. Iedereen probeert zijn eigen hachje te redden.
‘Zo pessimistisch vind ik het niet. In Na de klap komt ook wel solidariteit naar voren. Ake redt een meisje. En zelfs de onsympathieke Claus, de leider van de groep, heeft toch zorg voor de groep. Hij is niet zo egoïstisch als hij lijkt. Ake redt ook nog een meisje. Er zitten wel positieve stukken in.’

Van de christenen moet het niet komen, want de groep christenen die langskomt kent een godsdienstwaanzinnige leider die vrouwen misbruikt.
‘Dat is misschien een beetje cliché.’

Heb je wat tegen christenen?
‘In de boeken ben ik veel anti-christelijker dan in het dagelijks leven. Ik ging vroeger elke week braaf naar de kerk. Maar in Friesland bestond altijd een sterke lobby voor de conservatieve christelijke literatuur. Daar mag je niet tegen aan schoppen. Als jong schoolmeester op een christelijke school heb ik daar al problemen mee gehad.’

Opkomst van de vrouw van Trinus Riemersma. Die tot haar schrik bemerkt dat de hond in de gang heeft gepist. ‘Ruim ik zo wel op,’ zegt de schrijver.

In 1967 is Riemersma ontslagen op zijn school naar aanleiding van autobiografische passages in Minskrotten/Rotminsken (De verwoesting van Leeuwarden). Het Friesch Dagblad (een christelijke krant) vaardigde een verbod uit om Riemersma te recenseren. Redacteur Tiny Mulder nam toen ontslag. Zij wilde niet dat anderen voor haar bepaalden wat mocht.
‘Later is ze wel weer aangenomen, maar ik heb grote waardering voor mensen die staan voor wat ze zeggen. Die zich niet overal in schikken. Dat vind ik ook mooi aan zo’n hond. Als ik niet in de kamer mag, dan pis ik gewoon in de gang. Prachtig is dat.’

In jouw boeken zijn de hoofdpersonen meestal gewone mensen. Dat is nogal een verademing in de Nederlandse literatuur die wemelt van hoofdpersonen die schrijver, psychiater en kunstenaar zijn. Is dat mededogen voor de gewone mens ook niet gewoon christelijk?
‘Dat zou best kunnen. In de jaren zestig ben ik wel erg beïnvloed door moderne theologische opvattingen. Dat zie je ook aan de hoofdpersoon in Fabriek die naar een preek gaat en er niets van snapt. Die woorden krijgen in zijn hoofd een heel andere betekenis, maar dat heeft meer te maken met zijn waanzin.’

En woede. Na de klap lijkt me ook een boek dat in woede is geschreven.
‘Dat weet ik niet.’

In Fabriek richt de hoofdpersoon zich ten gronde, in De verwoesting van Leeuwarden gaat de hele stad eraan, in Na de klap is de hele westerse wereld vernietigd, waarbij Friesland onder water komt te staan.
‘Zo lijkt het heel wat, maar ik geloof niet dat ik verhalen uit woede schrijf. Dat boek over Meindert Tjoelker wel. Maar de rest niet.’

De dochter van Riemersma vraagt naar een taalkundige kwestie. Welk voorzetsel gebruik je in een bepaalde uitdrukking. Enig overleg tussen Riemersma en zijn vrouw volgt.

Volg je de Nederlandse literatuur?
Nee. Ik ben opgehouden met lezen. Ik merkte dat ik teveel begon te imiteren. In de Reade Bwarre (De rode kater) zit een stuk dat dezelfde cadans heeft als Günther Grass’ De Blikken Trommel. Ik merk dat ik heel makkelijk iets overneem. Totdat ik merk dat ik het maniertje van de schrijver ken. Dat heb ik bij Nederlandse schrijvers ook. Je leest één of twee boeken en dan weet je het. Dan is het niet meer interessant. Ik vond al die theorieën in de literatuurwetenschap interessanter. Daar heb ik in de jaren zestig erg veel van opgestoken. Gewoon al die manieren waarop je een verhaal kunt vertellen zijn voor een schrijver belangrijker dan literatuur. Op vakantie probeer ik nog weleens een boek, maar meestal haal ik het eind niet. Alleen mijn Friese collega’s houd ik nog bij.

Je uitgever van de Friese Koperative Utjowerij, Doeke Sijens, zegt: ‘Hij kan alles schrijven, elk genre. Als je vraagt of hij nu een roman vanuit een stream of consciousness dan doet hij dat.’
‘Vorm vind ik wel belangrijk. Ik probeer ook zoveel mogelijk te experimenteren. En dan steek ik van de literatuurtheorie meer op dan van romans. Ik heb een bepaalde motivatie nodig vanuit een inval en dan kom meestal eerst de vorm, daarna komt de stof vanzelf. Maar ik wil steeds van vorm veranderen. Dat is voor mij de uitdaging van het schrijven. Ik houd ook niet van psychologische romans, want die leggen je zo vast. Na een paar acties weet je al dat er voor de hoofdpersonen psychologisch maar een paar mogelijkheden zijn om door te gaan. Dan haak ik al af. Je kunt het toch zo verder invullen.’

Met welk experiment ben je nu bezig?
‘Op het ogenblik lukt het schrijven niet.’

Dat komt toch wel weer?
‘Of niet.’

Memoires dan?
‘Nooit.’

Coen Peppelenbos

[youtube]https://www.youtube.com/watch?v=9wHciDfM024[/youtube]