Hij pist over z’n schoentjes

Wat onderscheidt ‘origineel’ van ‘raar’ en ‘eigen’ van ‘gek’? Sommige poëziebesprekingen ontkomen er niet aan naast een beschouwing van een bundel ook een overdenking van vaak onbetwist begrippengereedschap te zijn. Anders gesteld: ze dwingen de bespreker zich af te vragen wat hij eigenlijk onder poëzie verstaat en hoe gedichten te benaderen. Deze wellicht twijfelachtige eer is weggelegd voor de deze zomer bij Querido verschenen debuutbundel van Martijn den Ouden (1983): Melktanden.

(Alsof dat al niet erg genoeg is ontkomen dergelijke al bij voorbaat belaste besprekingen er soms – al lijkt dat not done in de poëziekritiek – ook niet aan zijdelings een bespreking van een ander bespreking te zijn, in dit geval deze, zoals we van hem gewend zijn doorwrochte recensie van Willem Thies.)

De poëzie van Martijn den Ouden is onmiskenbaar ‘anders’ dan die in veel andere (debuut)bundels. De titel-, en nagenoeg hoofdletter- en interpunctieloze gedichten vertellen geen heldere anekdotes, zijn vaak bevreemdend of soms zelfs met recht ‘maf’ te noemen. Neem dit:

bok bok bok
met bekken dik mos keilgeiten melken
ketskoeien
buidelkatten

bok bok bok
vijf keer per dag
gluren in ’t kippenlicht

wit buigt de brug over het klein knikkerbad
bok bok bok
springt het van grafkuilen naar lentebloemen
bekt in het zalig zuigen van de dingen

een kom vol vissen draait mee in de pels
radslag your ass
sluierdier
van grafkuil naar lentelicht

Laat ik eerlijk zijn: ik weet niet of het wel de bedoeling is, maar ik kan er geen touw aan vastknopen. Soms zijn er regels (‘wit buigt de brug over het klein knikkerbad’) en stijlfiguren (herhalingen) die houvast lijken bieden, maar die verwachting wordt vervolgens resoluut gesmoord (‘bok bok bok’). Bovendien zijn het ook niet echte klank- of ritmegedichten. Hoe moet deze poëzie benaderd en beoordeeld worden? Wat willen deze gedichten ons vertellen? Hoe valt iets te duiden dat opzettelijk (?) alle betekenis lijkt te mijden, zonder daarbij te vervallen in duiding van de afwezigheid van betekenis zelf?

Misschien is het onmogelijk daar niet in te vervallen als we de poëzie van Den Ouden als absurdistisch bestempelen, waarbij de essentie is dat al het ondermaanse betekenisloos en ondoorgrondelijk is. Nog een voorbeeld:

dat diertje is in de brandnetels gevonden

is het een hoefdier?
nee,
hij pist over z’n schoentjes
zwartgelakte balletschoentjes

bij Harm deed is een dansje
verloor zijn hoed

doe het hokje maar weer dicht
straks is ie weg

Het is domweg heel moeilijk iets zinnigs over deze gedichten te zeggen. Verderop herhaalt Den Ouden 85 keer tweeënhalve pagina lang (voor het visuele effect: Thies heeft de kopiëren/plakken-moeite genomen) de regel ‘ik mag geen schoten lossen op een gezond gezin’. In eerste instantie stelt Thies dat de lezer in de lach zou schieten bij zo’n wrede grap (gebeurde bij mij niet, ik vond het wat flauw en zonde van de pagina’s). Als hij echter daarna stelt ‘Maar er is meer aan de hand’, onderbouwt hij deze stelling enkel met uitvoerige persoonlijke associaties. Oftewel: de recensent maakt er zelf iets van, zonder dat de tekst deze lezing of betekenis impliceert. Ik ben echter van mening dat we teksten moeten beoordelen op wat er staat, niet op wat we er allemaal bij kunnen fantaseren waardoor het allerlei niet eerder ontdekte betekenissen krijgt.

Thies duidt in diens eerder gememoreerde recensie de poëzie van Van Ouden als ‘ontregelend’. Daar sluit ik me volledig bij aan, ware het niet dat Thies dit als een kwaliteit van Den Oudens poëzie presenteert. Ontregelend zou het echter ook zijn als de bundel uit volledig witte pagina’s of alleen de letter ‘b’ bestond. Is dat ook kwaliteit? Dergelijke redeneringen zijn een ode aan willekeur en onverschilligheid.

Er zijn kunstgeleerden (in Bas Heijnes lezenswaardige essay De werkelijkheid kwam ik in dit verband de naam van de mij verder volstrekt onbekende Arthur C. Danto tegen) die stellen dat tegenwoordig enkel en alleen de context bepaalt wat kunst is. In dit geval: het gegeven dat Melktanden een gedichtenbundel is en er op het omslag ‘Gedichten’ staat heeft dit in deze lezing reeds voor ons bepaald. Begrijp me niet verkeerd: ik wil absoluut niet beweren dat Melktanden geen (goede) poëziebundel is; ik vraag me alleen af waarom dat zo is en hoe ik het moet lezen.

Om als antwoord terug te komen op de vraag die ik opwierp in de inleiding van deze bespreking: ik zie wel in dat Den Oudens gedichten een eigen toon hebben, ‘anders’ (d.w.z. niet volgens bepaalde conventies), of, zo Thies het wil, zelfs ‘ontregelend’ zijn, maar ik zie niet in waarom dit per definitie intrinsiek waardevol of een kwaliteitsargument is. ‘Origineel’ en ‘raar’ delen met elkaar dat ze een afwijking van de norm of het normale impliceren, maar de duiding van deze afwijking is wezenlijk anders: ‘origineel’ heeft een positieve connotatie terwijl de bijklank van ‘raar’ neutraal tot licht negatief is. Mijn stelling is dat wat je ‘origineel’ of ‘raar’ noemt volledig afhankelijk is van smaak – ook al niet erg geliefd in poëziekritiek. Mij daaraan (weliswaar in teleurstelling) troostend weet ik nog steeds niet goed wat ik van Melktanden moet vinden, behalve dat het waarschijnlijk mijn smaak niet is. Maar dat is uiteraard heel persoonlijk.

Jurre van den Berg

Martijn den Ouden – Melktanden. Querido, Amsterdam, 80 blz. € 17,95.