Interview: Lucas Zandberg over De laatste maîtresse
‘Het oude Parijs vind je niet bij Wikipedia’
De beste manier voor een vrouw in de achttiende eeuw om hogerop te klimmen was via het bed van een man. Het belangrijkste bed behoorde de koning toe en als de functie van koninklijke maîtresse vacant was, werd er gezocht naar een nieuwe. Jeanne, later Madame du Barry, weet deze officiële functie te bemachtigen. Ze weet nog niet dat ze de laatste zal zijn. Lucas Zandberg (1977) schreef na Sissi’s winterlied opnieuw een roman die zich afspeelt in de hoogste kringen. De laatste maîtresse beschrijft de opkomst en val van een vrouw met een tomeloze ambitie.
Ondanks de professie van Madame du Barry ben je vrij prudent in het beschrijven van de geslachtsdaad. Kon het niet wat heftiger of houd je niet van al te expliciete seksscènes in boeken?
Wel of niet prudent is een kwestie van perceptie. Er zullen ook lezers zijn die de seksscènes juist heftig vinden. Ik heb geen moeite met seksscènes in literatuur, maar ik haak wel af als er zonder enige aanleiding uitgebreide seksscènes aan bod komen. Die stukken zijn vaak erotisch bedoeld, maar zijn door het plastische gehalte ervan vooral smakeloos. Je zou er soms bijna een afkeer van intimiteit van krijgen. Seks is een fijne bezigheid, maar ik hoef er niet per se over te lezen. In mijn ogen dienen seksscènes functioneel te zijn. Ze moeten iets duidelijk maken over de motivatie van de personages. In Jeanne’s geval zegt het iets over haar groei van onschuldig meisje tot courtisane. Zij wordt immers opgeleid om mannen te beminnen.
Je beschrijft inderdaad wel seksscènes en die zijn inderdaad functioneel binnen het boek, maar je woordkeuze daarin is nogal prudent. Vind je dat het Nederlands wel de goede woorden heeft om een seksscène te beschrijven zonder dat het te plat wordt?
Het Nederlands is één van de mooiste talen die er is en leent zich bij uitstek voor fraaie beschrijvingen. Maar ‘plat’ kent wat mij betreft geen gradaties. Een plastische beschrijving van seks zal altijd plat uitpakken, ongeacht de taal waarin het is opgetekend.
Deze roman en ook je debuut speelt in adellijke kringen. Weliswaar klimt Madame de Barry op van gewoon meisje uit het volk tot iemand die een zekere macht aan het hof krijgt, maar zou je ook kunnen schrijven over een hoofdpersoon die aan de kant van de revolutionairen zou staat?
Dat kan ik me prima voorstellen. Ik heb nog met het idee gespeeld een roman te schrijven rondom Robespierre, een staatsman die tijdens de Terreur heel wat mensen naar de guillotine heeft gestuurd, en momenteel werk ik aan een roman die zich afspeelt in zeer progressieve kringen. Bij het predikaat ‘royalty’ denk ik aan het kitscherige, zoetige van hedendaagse koningshuizen. Met zo’n label wordt mijn roman gereduceerd tot iets wat het niet is. Het doet afbreuk aan het serieuze werk en onderzoek dat in het schrijven van een op historische feiten gebaseerde roman zit. Volgens mij zal niemand dit label op een roman als Het bezoek van de lijfarts van Per Olov Enquist plakken, terwijl zich dit ook aan een hof afspeelt. Met hedendaagse koningshuizen heb ik weinig affiniteit. Ik heb wel iets met machtige mensen en personages in unieke posities.
Wat dan?
Het beginpunt van elk boeiend romanpersonage is dat hij of zij zich in een bijzondere of machtige positie bevindt. De weg daar naartoe of de Icarusval lenen zich bij uitstek voor een roman. In De laatste maîtresse komen beide elementen aan bod. In het geval van mijn hoofdpersonage is er weliswaar niet zozeer sprake van macht, maar wel van een unieke positie. Zij is geboren in de onderlaag van de standenmaatschappij, maar wordt één van de beroemdste vrouwen van haar tijd. Maar uiteindelijk zal ze een diepe val maken. Dat spreekt tot de verbeelding, in elk geval bij mij.
Je hebt het boek in de ik-vorm geschreven. Waarom heb je daarvoor gekozen?
Ik heb bewust de ik-vorm gehanteerd voor De laatste maîtresse. Mijn vorige boek had een alwetende verteller en ik wilde bij deze tweede roman een andere vorm omdat ik mezelf niet wilde herhalen. De belangrijkste reden is echter dat de hoofdpersoon een tamelijk naïeve kijk heeft op het leven en ik vond dat dit het beste naar voren zou komen door de ik-vorm te gebruiken. Op die manier kan de lezer zelf concluderen dat de ik-verteller een situatie verkeerd inschat zonder dat dit rechtstreeks wordt benoemd. Als voorbeeld noem ik een scene waarin Jeanne, de hoofdpersoon, allemaal brieven aan de autoriteiten begint te schrijven op een moment dat ze dat beter niet kan doen. Van een lezer kreeg ik afgelopen week te horen dat zij op dat moment dacht: Nee, schrijf nou niet weer zo’n brief, mens. Zo’n reactie is voor mij een bevestiging dat ik in mijn opzet ben geslaagd.
In de literatuur is de historische roman de laatste jaren redelijk populair. Jij blaast het genre van de ‘vie romancee’ nieuw leven in. Waarom heb je daarvoor gekozen? Zie jij jezelf ooit eens een biografie schrijven of lijkt je dat te benauwend?
De vie romancée is één van de oudste genres in de literatuur. Het lezen van zo’n roman is een manier meer te weten te komen over iets of iemand, zonder daarvoor proefschriften en naslagwerken te raadplegen. Het schrijven ervan kun je vergelijken met een coverversie van een vergeten lied, maar dan wel een cover met een geheel eigen interpretatie. Dat spreekt me aan. Met het genre bereik ik twee doelgroepen: lezers die al iets van het onderwerp weten en er graag meer over willen lezen zonder een geschiedenisboek te hoeven lezen, en lezers die er niets vanaf weten en het gewoon als een roman lezen. Die laatste groep is overigens het grootst. Ik zie mezelf nog wel eens een biografie schrijven, al heb ik nog geen idee over wie. Het is weliswaar een andere discipline en biedt minder artistieke vrijheid, maar het verrichten van onderzoek is vergelijkbaar. Het zou niet eens zo’n grote stap zijn; mijn beide romans vallen volgens bibliotheken in de categorieën ‘historische roman’ en ‘biografie’.
Je wilt zelf op de plaatsen geweest zijn die in de roman voorkomen. Nu is er sinds de Revolutie veel veranderd in Parijs. Wat heb jij in Parijs gedaan om de oude stad onder de nieuwe stad te ontdekken?
Voor het proeven van de couleur locale ga ik altijd op locatiebezoek. Parijs is ingrijpend gemoderniseerd in de tijd van Napoleon. Voor die tijd was het stratenplan nog middeleeuws, met allemaal nauwe straatjes waar mensen dicht op elkaar woonden en zonder de brede allees die we nu met Parijs associëren. Het was ook een veel kleinere stad dan nu; in Jeanne’s tijd telde Parijs ruim 600.000 inwoners. Ik heb oude stadsplattegronden, kaarten en literatuur bestudeerd. Toen ik in Parijs was moest ik dat visualiseren, waarbij flink wat fantasie nodig was. Zo speelt het oude koninklijke paleis de Tuilerieën een belangrijke rol in de roman, terwijl daar tegenwoordig alleen een tuin ligt. In de buitengebieden van Parijs was het gemakkelijker. Daar is in verhouding niet zoveel veranderd.
Ben je op je speurtocht door Parijs nog iets tegengekomen wat je direct in je boek kon gebruiken of bevestigde het alleen maar het beeld dat je al had?
Het stoort me vreselijk als ik een roman lees en mezelf bij een plaats van handeling, waar ik toevallig ben geweest, afvraag of de schrijver er eigenlijk wel is geweest. Niet kloppende details ondermijnen de geloofwaardigheid. Soms had ik ergens al een bepaald beeld van en mijn bezoek bevestigde dit dan inderdaad. Dat is een soort zekerheid die ik op prijs stel, maar belangrijker vind ik dat het mijn inlevingsvermogen in mijn hoofdpersonage vergroot. Ik was al wel eerder in Parijs geweest, maar tijdens zo’n ‘romanbezoek’ bekijk je zo’n stad met andere ogen. Door daar rond te lopen, kon ik beter in haar huid kruipen en mezelf voorstellen wat Jeanne moet hebben gedacht. Dat lukt niet als je iets alleen maar opzoekt in de Wikipedia of een stratenboek. Het gevoel ging natuurlijk helemaal op bij locaties waar ik nog nooit was geweest, zoals Louveciennes, het landgoed dat haar minnaar aan haar schonk en dat zij als haar haven beschouwde, en het buiten Parijs gelegen Fontainebleau. Bovendien vergroot zo’n locatiebezoek de inspiratie.
Madame du Barry was de laatste maîtresse en titre. De opvolger van Louis XV had er geen. Ergens wordt opgemerkt dat dat uit politiek oogpunt een onverstandige keuze was. Zou je aanbevelen om deze officiële functie in onze heftige tijden opnieuw in te vullen?
Louis XVI had inderdaad geen maîtresse en titre. Mede daardoor werd zijn vrouw Marie Antoinette het mikpunt van kritiek. De functie van maîtresse en titre bestaat nog steeds, maar heet nu anders. Binnen regeringen en bedrijven duiken personal assistants en directiesecretaresses op die bepalen wie er wel en niet toegang tot de hoogste manager of regeringsvertegenwoordiger krijgt. Dat is vergelijkbaar met wat een Madame de Pompadour of Madame du Barry deed. En veel mannen in hoge posities zullen er altijd maîtresses op nahouden. Dat is van alle tijden.
Tegen Joep van Ruiten van het Dagblad van het Noorden heb je het onderwerp van je volgende roman prijsgegeven: ‘Het gaat over de weduwe van Chiang Kai-Shek, de uitgeweken leider van de Chinese nationalisten. Opnieuw een historische roman inderdaad, maar wel een die zich in de twintigste eeuw afspeelt. Mijn romans worden steeds actueler.’ Tegelijkertijd is dit de derde vrouw op rij. Waarom niet eens een man?
Ik ga niet bewust op zoek naar een vrouw als hoofdpersoon. Dat is gewoon zo gelopen. In de geschiedenis is het wel zo dat het extra bijzonder is als een vrouw iets bereikt, juist doordat ze een vrouw is. In mijn jeugd werd ik omringd door vrouwen, waardoor ik mezelf wellicht gemakkelijker identificeer met een vrouwelijk romanpersonage dan andere mannen. En het is natuurlijk een extra uitdaging om een vrouw geloofwaardig neer te zetten. Maar ik sluit niets uit voor de toekomst. Wie weet gaan mijn drie volgende romans wel over een man.
Coen Peppelenbos
Lucas Zandberg – De laatste maîtresse. Conserve, Schoorl. 238 blz. € 18,95