Nieuws: C.O. Jellema teleurgesteld in Maarten ’t Hart
‘Hij die zozeer hunkert naar een geestverwant, een gelijkgestemde, voelt zich, zo lijkt het althans, in zekere zin door hem verraden.’ Gerben Wynia analyseert de gemoedstoestand van C.O. Jellema (1936-2003) na een zeer korte briefwisseling tussen de dichter en de jonge schrijver Maarten ’t Hart. In Stenen voor een ransuil en Ik had een wapenbroeder kwamen homoseksuele personages voor in wie Jellema zich herkende. In de dagboeken van Jellema die eerder zijn uitgegeven bij Querido werd al duidelijk dat de aanvaarding van zijn homoseksualiteit een moeizame en tobberige weg was. In De droom waarmee mijn geschiedenis begon gaat Gerben Wynia nader in op die weg naar zelfaanvaarding. Een beknopte versie van de tekst sprak Wynia uit als de negentiende Drienerwoldelezing,die plaatsvond in het Rijksmuseum Twente eind vorig jaar.
Jellema denkt een geestverwant te hebben gevonden, maar komt bedrogen uit. Op zijn twee brieven volgen wel antwoordbrieven van ’t Hart, maar ze vormen voor Jellema een kleine teleurstelling, omdat de man van de brieven niet helemaal overeenkomt met de schrijver die hij zich op grond van twee romans gedacht had.
‘Overigens is noch het eerste boek noch het tweede boek in die zin autobiografisch dat ik Ammer Stol ben. Het is zelfs niet zo dat ik uitsluitend homofiel gericht ben – het hangt bij mij heel sterk af van de persoon, ongeveer zoals bij de figuur van Arthur uit het tweede boek (ik hoop dat het me lukt u nieuwsgierig te maken naar dat boek, het is jammer genoeg alleen beestachtig duur!), zodat ik ook heel goed op een meisje verliefd kan worden.’
Na de tweede brief van ’t Hart laat Jellema het er maar bij zitten. Jaren later, na de verschijning van Een vlucht regenwulpen schrijft Jellema nog wel een polemisch stuk tegen deze bestsellerroman. Hij krijgt daarop nog een brief van ’t Hart die positief begint, maar die eindigt in een terechtwijzing op de kritiek. ‘Ik begrijp niet dat u dat niet gezien hebt en in plaats daarvan me verwijten maakt die absoluut niet op hun plaats zijn.’
In zijn dagboeken noteert Jellema niets over deze brief. Hij had zijn eigen gedrag al geanalyseerd.
‘Want in feite ben ik jaloers op iemands lef, in dit geval ’t Harts lef, om over Fontane te schrijven. Mijn kritiek is mijn lafheid, mijn kaalheid. Daarin ben ik benepen, benepen uit angst.’
Gerben Wynia – De droom waarmee mijn geschiedenis begon, Uitgeverij Flanor, Nijmegen. 72 blz. €19,50