Column: Erik Nieuwenhuis – Sponsorgeld
Sponsorgeld
Ik ken iemand die een – in mijn ogen imposante – journalistieke carrière achter de rug heeft en die me niet zo lang geleden toevertrouwde dat hij al die jaren in dienst van kranten en publiekstijdschriften alleen maar bezig was financiële ruimte te scheppen om zijn roman af te schrijven.
Dat verhaal kennen we, denken wij. Alle journalisten zijn immers gemankeerde schrijvers. Allemaal hebben ze stiekem een manuscript in de la liggen dat ze niet durven opsturen aan een uitgever. En dat is maar goed ook, weten wij, want een roman schrijven jongens, da’s nog wel even iets anders dan verslag doen van een brandje op de Middenweg. Dat had Mulisch goed gezien: ‘De schrijver trouwt een vrouw, krijgt kinderen, wordt journalist en schrijft niet meer. De schrijver wordt ziek en kan niet meer schrijven. De schrijver wordt op de tramrails door een meteoor getroffen en is dood. Dit alles is een gebrek aan talent.’
Het leek me dan ook sterk dat mijn kennis, tussen het schrijven van al die artikelen door, de tijd zou vinden om een roman te voltooien. Temeer omdat ik hem de laatste jaren vooral sprak in louche tenten waar meer van ons soort geteisem rondhing: ‘Wie schrijft die blijft (vaak hangen in cafés)’. Groot was dan ook de schok dat hij de laatste keer dat we elkaar zagen – na een paar glazen bananenbier – toevertrouwde dat ‘het af was’. ‘Stuur maar op,’ zei ik, in een poging zijn bluf door te prikken. Hij stuurde het op. Het was goed. En het was ook heel veel. Een lijvig boek. Een levenswerk. Het zou hem geen moeite kosten het uitgegeven te krijgen. Ik hapte naar adem.
Ik begrijp niet hoe andere schrijvers het voor elkaar krijgen. Scheepsarts worden, succesvol zakenman zijn, Nederlandse literatuur doceren, nachtportieren in een ziekenhuis, een kiosk op een NS-station drijven en tussendoor met hun linkerhand het ene boek na het andere publiceren. Ik vind het schrijven zelf al zo vermoeiend dat ik nauwelijks aan schrijven toe kom. Als iemand kans maakt om op de tramrails door een meteoor getroffen te worden, ben ik het wel. Hoewel ik mezelf ook weer niet helemaal talentloos vind: ik kan heel goed en lang naar buiten kijken als ik in de trein zit, ik ben handig met ritssluitingen en ik vouw uitstekende papieren vleermuizen die minutenlang op de wind drijven. Maar betaald werk combineren met mijn enige serieuze hobby, daar ben ik geen ster in. Ik zou dan ook langs deze weg graag in contact komen met een havenbaron of vastgoedmagnaat die van gekheid niet weet wat hij met z’n geld moet doen. Los van de twintig boeken die ik in ruil voor het sponsorgeld – een ruggetje of vier per maand, ‘wij zijn niet duur, goedkoop zelfs’ – nog graag zou willen schrijven, ben ik bereid bij officiële gelegenheden in de clubkleuren van baron of magnaat te verschijnen. Mijn voorkeur gaat uit naar een rood shirt en een zwart broekje, maar in overleg zijn ook andere kleurcombinaties mogelijk. Tot het zover is, mag u ook bellen als u behoefte hebt aan een kilootje of honderd spieren en vet om uw schuldeisers te intimideren. Mocht u vensters hebben waar onvoldoende doorheen wordt gekeken, tuinmeubilair dat niet genoeg wordt bezeten of een klein vegetarisch huisdier dat onvoldoende positieve aandacht krijgt: schroom niet contact op te nemen (adres bij de redactie bekend). Alleen serieuze reacties.
Erik Nieuwenhuis
Heel herkenbaar. Hoewel niet getrouwd, hangt dat citaat van Mulisch me al jaren als een zeis boven het hoofd. Maar zie, het recept bluf met bananenbier kan wonderen doen!