Recensie: Miek Smilde – Raarhoek
‘Als je maar contact maakt’
Op Tweede Paasdag was ik in Raalte op bezoek bij mijn ouders. De weg naar hun woning vanaf het station gaat langs de Monumentstraat. Om de hoek met de Dahliastraat kwam een merkwaardige fiets. Een soort duozit. Twee mensen, een man en een vrouw, zaten naast elkaar en reden keihard. De man met baard sprak luidkeels: ‘Gij zult de goddelozen vertreden, want tot stof zullen zij zijn onder uw voetzolen op de dag die Ik bereiden zal, zegt de Here der heerscharen.’ Een dag later lees ik in Raarhoek van Miek Smilde dat hier een aantal patiënten van de Franciscushof, de voormalige psychiatrische inrichting in Raalte, zijn gehuisvest. Ik heb kennis gemaakt met Johannes de prediker (al heet hij in het echt anders).
Raarhoek is de dubbelzinnige titel van dit boek over het einde van de Franciscushof als psychiatrische inrichting in Raalte. Als oud-Raaltenaar vind ik het onderwerp interessant, maar dat Raarhoek een buurtschap is, lees ik hier voor het eerst. Ik ken niemand die ooit de Franciscushof in combinatie bracht met Raarhoek. Het was genoeg om te zeggen dat iemand naar het ‘Hof’ was. Ver buiten Salland was het genoeg om te zeggen dat iemand in Raalte zat om duidelijk te maken dat iemand in de inrichting zat.
De vader van Miek Smilde was twaalf jaar lang directeur-geneesheer op de Franciscushof en de schrijfster heeft dus een persoonlijke band met het onderwerp. Tijdens de sloop van het gebouw – de psychiatrische zorg is verhuisd naar Zwolle, waar het valt onder Dimence, spreek uit, oh gruwel, als ‘die mens’ – de verhuizing en de feestelijke heropening heeft Smilde haar onderzoek gedaan. Ze heeft met patiënten en (oud-)medewerkers gesproken, ze heeft rapporten doorgekeken en de geschiedenis bestudeerd van deze instelling en van de psychiatrische zorg in het algemeen. In Raarhoek kom je dan ook alle modeverschijnselen tegen die in de psychiatrie gangbaar waren, van de werktherapie tot de creatieve therapie, van de shocktherapie (die bij veel patiënten wonderbaarlijk werkte) tot de medicalisering van de zorg: stop ze vol met pillen en je hebt er geen last meer van. Uit de gesprekken die Smilde voerde, blijkt vooral dat aandacht en contact het belangrijkste instrument is in het beter maken van mensen. Helaas lukt dat niet altijd. Er zijn patiënten die net zo lang in de zorg zitten als Smilde oud is. Een oud-medewerker zegt het zo: ‘Het maakt geen flikker uit wat je doet, als je maar contact maakt. Dat is de grootste fout in de geestelijke gezondheidszorg, maar ook in de zwakzinnigenzorg, het geld wordt niet geïnvesteerd in een gesprek, maar in gelul.’ Het meest zichtbare gelul is wel de benaming die men heeft voor de patiënten, vroeger waren het gekken, toen patiënten, toen cliënten, daarna bewoners.
Als Raaltenaar ben ik nooit op de Franciscushof geweest. Smilde heeft gelijk als ze de inrichting beschrijft als een kleine gemeenschap op zichzelf net buiten het dorp (dat in mijn tijd nog niet zo naar buiten was gegroeid dat het bijna de Franciscushof benaderde). Het Hof lag aan de andere kant van de spoorlijn, de spoorlijn waarop veel patiënten hun leven beëindigden. Een jeugdvriend van mij is er één van. Al het geneuzel in de ambtelijke stukken, al die fijne nieuwe therapiemodellen hebben niet kunnen voorkomen dat veel patiënten de weg van de zelfmoord kozen. Daar kan ik nog steeds kwaad over worden.
Smilde brengt veel informatie naar boven die voor mij nieuw en interessant is. Toch had het boek veel beter kunnen zijn. Een scherpere redactie had het boek iets meer vaart gegeven. Nu worden de gespreksverslagen van de patiënten en de weergave van historische inzichten wel erg uitgesponnen. Het boek barst ook van de overbodige details, de vele ik-zinnen bijvoorbeeld. Smilde schrijft steeds als ze een bezoek brengt aan Raalte dat ze er met de auto aankomt. Meestal wordt het weer beschreven en het nieuws op de radio. Maar elke keer ‘ik zie’, ‘ik rijd’ is teveel van het goede. Op bladzijde 10 bijvoorbeeld: ‘ik tel’, ‘laat ik’, ‘Ik rijd’, ‘kijk ik’, ‘zie ik’, ‘zoals ik mij haar herinner’, ’toen ik zeven jaar oud was’, ‘Terwijl ik optrek’, ‘denk ik’, ‘Als ik de Knapenveldsweg kruis’, ‘Ik rijd’, ‘als ik uitstap’. Aan de andere kant laatt Smilde juist de persoonlijke kant van de zaak wat liggen. Op een enkele jeugdherinnering en een gesprek met haar vader na stapt ze nogal vlug over de eigen geschiedenis heen, terwijl het boek juist daar meer verdieping had kunnen krijgen, vooral omdat haar vader met een nogal dictatoriale wijze van leiding geven inging tegen de jaren zeventig-mentaliteit in de psychiatrische klinieken. Daarnaast komen er in het boek beschuldigingen voor van machtsmisbruik en seksueel misbruik door medewerkers. Ook die zaken verdienden meer aandacht. Nu staan ze verstopt tussen de andere verhalen. Tot een echte stellingname komt het niet.
De redactie had ook wat scherper kunnen zijn op bepaalde zinnen. ‘De pastoor staat op en schenkt een glas limonade in. ’s nachts kwellen ook hem de vragen. Houdt zijn vrouw nog wel van hem?’ Laat de paus het maar niet horen. Wat te denken van de zin: ‘Terwijl Washington zich in januari 2009 opmaakt voor de inauguratie van de vierenveertigste president van de Verenigde Staten, wijst Nathan Leegte, op de koolmees die onderdak zoekt in het witte vogelhuisje dat boven het balkon hangt.’ Zou Nathan Leegte dat inderdaad een hele maand hebben volgehouden? Smilde probeert zo nu en dan literair te schrijven en meestal mislukt dat. Zo beschrijft ze een vrouw die de hele tijd moet huilen als ze haar geschiedenis vertelt. En passant beledigt ze een groot deel van de vrouwelijke bevolking: ‘Zelfs de donkere wallen onder haar ogen tekenen niet haar leeftijd, maar geven haar eerder een doorleefde schoonheid die nauwelijks past in dit boerengehucht aan de rand van Twente.’ Bij een later gesprek is het huilen opgehouden en dan krijg je deze kromme zin: ‘Ze moet vertellen, de woorden stromen als de tranen die ze dit keer heeft bedwongen.’ Hier had de redacteur moeten ingrijpen. Ondanks de enorme hoeveelheid werk die ten grondslag ligt aan het boek waarvoor Smilde geprezen dient te worden, blijf je het idee houden dat er een beter boek verscholen zit in het boek dat nu is gepubliceerd. Je vraagt je af wat iemand als Frank Westerman gedaan zou hebben met dit materiaal.
Coen Peppelenbos
Miek Smilde – Raarhoek. De Arbeiderspers, Amsterdam. 312 blz. € 19,95.
Je laakt het vele gebruik van ik-zinnen in het boek van Miek Smilde. Op mij maakte het juist indruk: zij is vrij om te gaan en te staan waar ze maar wil – maar de mensen uit de Franciscushof niet. Sterker nog: zij worden verhuisd, of ze dat nu leuk vinden of niet. Beklemmend vond ik ook het vermelden van het nieuws: de wereld draaft door, maar de wereld van Mathilde met de Poppen niet. Die is in geen dertig jaar veranderd. Al laat je psychiatrische patiënten midden in gewone woonwijken wonen, nòg weet de samenleving geen raad met hen. Van integratie is geen sprake. Daarvoor is de wereld van de \”gezonde mensen\” te veel gesloten. Dat vond ik een onthullende ontdekking. Maar goed, ik heb het boek dan ook niet litterair gelezen.