Foto: het Hamsunmuseum
Erik Nieuwenhuis schreef afgelopen week een reportage over het Hamsunmuseum. Daarin schreef hij: ‘Een museum om van te dromen. De architect heeft er alles aan gedaan om de ruimte te modelleren naar de geest van de man aan wie het museum gewijd is. Een rechte ruggengraat van messing leidt naar het dak, dat tussen rechtopstaande bamboestokken uitzicht biedt over de verstikkend mooie omgeving. Dat die bamboestokken het hoofdhaar van de schrijver voorstellen, klinkt lullig en dat is het ook.’
Nieuwenhuis heeft helemaal gelijk. Het gebouw is ‘opvallend’, zoals je de jurk van een vrouw ‘apart’ kunt noemen.
Ik dacht meteen hoe wij zo’n museum zouden bouwen. Tientallen commissies die mee mogen vergaderen, een architect die zijn eigen ideetjes eraan toevoegt en hop je hebt een blokkendoos dat wij het Willem Frederik Hermansmuseum noemen in Almere. Of zoiets.
Wij houden niet zo van aparte schrijversmusea. We brengen alles naar het letterkundig Museum in Den Haag en laten daar de stofzuiger van Vestdijk zien.
Ik zal me ongetwijfeld vergissen, maar zoveel aparte musea en huizen zijn er in Nederland toch niet gewijd aan één schrijver? Multatuli, Couperus. En dan? Zou Slauerhoff niet een mooi huisje kunnen krijgen in het centrum van Leeuwarden? Nescio een bovenkamertje in Amsterdam? Vondel in een kousenwinkel?