Interview: Margherita Pasquini – ‘Ik heb een zwart hart, daar is niets meer aan te doen’
Tijdens de zomervakantie af en toe stukken uit de oude papieren Tzum. In 1999 interviewde redacteur Gideon van Ligten de schrijfster Margherita Pasquini. Ze had net haar debuut Verschroeide ossobuco gepubliceerd.
‘Ik heb een zwart hart, daar is niets meer aan te doen’
Margherita Pasquini over Verschroeide ossobuco en alle ellende
De van een Italiaanse vader en een half-Friese moeder afstammende Margherita Pasquini werd geboren in Rome en kwam op haar vierde naar Nederland. In de jaren ‘97-’98 was ze korte tijd redactrice van het culttijdschrift Mosselvocht. Dit jaar kwam heer eerste boek uit bij Prometheus: Verschroeide ossobuco, een roman in verhalen die de geschiedenis beschrijft van een vrouw die zichzelf overtuigd solipsiste noemt. De vrouw, een slachtoffer, on-der meer van haar vaders driftbuien, komt uit een immigrantengezin en probeert haar trieste jeugd te overschreeuwen door van de ene liefde in de andere te duiken, uitgebreid te citeren en overal om aandacht te vragen. Uiteindelijk eindigt ze als seriemoordenaar.
Verschroeide ossobuco opent met een spervuur van namen, citaten, half-citaten, Engelse en Latijnse termen. Ik had na twintig bladzijden een paar aspirientjes nodig om verder te kunnen lezen. Was je niet bang dat veel lezers al snel zouden afhaken?
Toen ik begon met schrijven, hield ik helemaal geen rekening met lezers. Ik ben gewoon begonnen en ik heb gedaan wat ik wou. Later ben ik dat een beetje gaan aanpassen. Er is ook al heel veel in geschrapt, in de oorspronkelijke versie waren de verhalen nog veel erger. Nu ben ik misschien een beetje gekalmeerd.
Er is natuurlijk ook verschil tussen al die verhalen. Het eerste is geschreven toen ik achtentwintig was en een verhaal als ‘Ossobuco’ zelf op m’n vijfendertigste. Daardoor is er ook verschil in stijl te bemerken. Veel mensen denken dat ik het laatste seriemoordenaarverhaal als laatste geschreven heb, maar dat heb ik alleen maar achteraan gezet omdat het uiteindelijk een fragmentarische verwordingsgeschiedenis is. En door seriemoordenaar te worden heeft de ik-figuur toch een manier gevonden om het systeem te verslaan.
Het boek staat vol met citaten, van oneliners uit thrillers tot regels uit Dantes ‘Inferno’. Waar komt de behoefte aan het citeren vandaan?
Ach, ik denk dat ik gewoon een slachtoffer van het zaptijdperk ben. Er is in de media ook wel geschreven dat ik een vrouw ben die niet meer puur natuur kan ervaren, omdat ze dus steeds met allerlei spoken in haar hoofd zit. Een van die spoken is natuurlijk het erudiete spook; alle boeken die je gelezen hebt, alle wetenschappers die je hebt leren kennen, alle filosofen, alle studies die je hebt gedaan. En dat komt er op deze manier uit. Maar sommige citaten hebben ook wel degelijk een functie.
Je hoofdfiguren, zeker de ik-figuur, zijn zeer uitvergrote personages. Haast karikaturen.
Dat zijn ze ook. Dit is een hypertrofie van een autobiografie. De hoofdpersoon ben ikzelf, maar dan in een ziekelijke, opgeblazen vorm.
Ik ben niet uit op herkenning, het is niet bedoeld als identificatieroman. Het is bedoeld als een soort karikatuur. Een Nederlands publiek zal zich sowieso niet gauw herkennen in een half-Italiaans meisje. Wat hier fel is, is in Italië al weer veel gewoner. Daar reageert iedereen feller.
Is dat geen cliché?
Dat kan je wel een cliché noemen, dat is me ook wel verweten in de pers, dat ik Italianen in mijn boek te Italiaans voorstel. Maar ga daar maar eens kijken. Ik kan er echt niets aan doen als de werkelijkheid is zoals ik hem beschrijf, en in het geval van de Italiaanse familie in het boek, is dat het geval. Ik vond het zelfs nog behoorlijk gematigd.
Je werd al op één hoop gegooid met het Amerikaanse genre Smart women’s fiction.
Ik heb het gelezen, maar tot mijn schande moet ik erkennen dat ik er geen een van ken. Nou, één, maar dan moet je me helpen.
Helen Fielding? Mellisa Banks?
Ja, Mellisa Banks. Daar heb ik een keer een of andere feministische lezing van bijgewoond. En nu las ik dat ik er mee vergeleken werd. Ach, je wordt met zoveel vergeleken. Ik las in de Elsevier dat ik een soort nep-Connie Palmen was. Nou, ik lijk in de verste verten niet op Connie Palmen. En de onvermijdelijke vergelijking met Bret Easton Ellis vanwege het thema van de seriemoordenaar, maar ik had American Psycho nooit gelezen, toen ik Verschroeide ossobuco schreef.
Die schrijvers hebben dus niet als voorbeeld gediend. Wie wel?
Ik lees vooral veel detectives en kijk veel naar thrillers en crimi’s. Schrijvers als voorbeelden heb ik niet. Toen ik nog Russisch studeerde, las ik veel van die oude Russen natuurlijk, maar tegenwoordig niet meer.
Mijn inspiratie komt vooral uit het dagelijks bestaan. Als je als vrouw alleen in Amsterdam woont, zoals ik, dan maak je continu ellende mee. Je bent echt een soort prooi. En mijn manier van afreageren is door erover te schrijven.
Ik werd ooit tijdens het joggen lastiggevallen door een man. Hij hield mij tegen, ik heb mij toen losgerukt en ben heel hard weggerend. Door mijn kwaadheid kreeg ik zo’n adrenalinestoot, dat ik steeds maar harder ging lopen. Uiteindelijk ontstaat uit zo’n voorval een verhaal zoals dat over die seriemoordenaar.
Schrijven is voor mij een manier om mijn kwaadheid en ergernis te kanaliseren. Ik heb nou eenmaal een zwart hart, daar is niets meer aan te doen.
Aleid Truijens schreef in de Volkskrant, behalve consequent je naam fout, dat delen van het boek als afzonderlijke verhalen waren verschenen in de tijdschriften Mosselvocht en Zoetermeer. Daarna besprak ze het dan ook als een verhalenbundel. Vind je het terecht dat de totstandkoming van een boek wordt meegewogen in een bespreking?
Ze moet zelf maar weten wat ze doet. Ik heb al uitgebreid met haar gecorrespondeerd, ook over die naam die verkeerd gespeld was en dat de hoofdpersoon een halve studie Russisch heeft gedaan, terwijl de hoofdfiguur in het boek bezig is met een dissertatie. Dan weet dat mens het verschil niet tussen een scriptie en een dissertatie.
Ik vond het echt een artikel van een boerentrut. Hele domme dingen stonden erin, sommige dingen kan zij zich blijkbaar gewoon niet voorstellen. Ik heb nog geprobeerd met haar daarover te corresponderen, maar daar kwam ook niet veel uit. Maar ik heb wel excuses van de Volkskrant gekregen voor de verkeerde spelling van mijn naam.
Maar ik heb geen antwoord gegeven op je vraag.
Nee.
Ik heb eigenlijk geen idee of de totstandkoming meegewogen zou moeten worden in de bespreking van een roman. Het is nou eenmaal zo tot stand gekomen. Er waren eerst alleen maar verhalen en daar ben ik verhalen bij gaan schrijven en op een gegeven moment ben ik zelf gaan puzzelen. En op die manier kwam er eigenlijk noch een roman, noch een verhalenbundel uit. Het is een tussenvorm.
In diezelfde recensie kon Truijens het ook niet nalaten om nog even na te trappen naar de tijdschriften Mosselvocht, waar jij redactrice van was, en Zoetermeer. Steekt dat?
Dat is oude koek. Er is vanaf het begin een hetze geweest tegen die tijdschriften. Die is er trouwens nog steeds, want in de Opzij stond een stukje over mijn boek waarin werd gezegd dat met Mosselvocht en Zoetermeer niets verloren is gegaan. Al dat talent dat daaraan heeft meegedaan wordt gewoon over één kam geschoren en meteen weggedaan als prullaria, want het enige wat telt in Nederland is natuurlijk Vonne van der Meer en Connie Palmen. Van Erkelens noemde dat zoiets als het nette priegelwerk op schoot, waar je geen steek bij kan laten vallen. Terwijl mijn werk een Karel Appel-schilderij is, kladden met heel veel imperfecties.
Waardoor is het eigenlijk misgegaan met Mosselvocht?
Dat weet ik eigenlijk niet eens meer. Het zal wel het oude liedje bij literaire tijdschriften zijn geweest: gebrek aan samenwerking binnen de redactie. Ik denk ook een soort uitputting, steeds maar dezelfde negatieve kritieken in de kranten.
Schrijvers als Yorgos Dalman, Harmen Lustig en Marieke Groen publiceerden in Mosselvocht. Is daar veel talent mee verloren gegaan?
Yorgos Dalman, daar gaat veel mee verloren. Ik wou dat er een uitgever was die al die verhalen eens ging bundelen en publiceren, want hij heeft ontzettend veel geschreven. En hij is een van de jonge Nederlandse schrijvers die ik echt graag lees. Maar als het zo’n jongen zelf dan een beetje aan moed ontbreekt en aan middelen, dan lukt het niet. Je moet echt heel veel schotkracht hebben, als je een boek wil publiceren.
En van de andere Mosselvocht-schrijvers gaat het talent niet echt verloren, denk ik. Harmen Lustig krijgt niet echt media-aandacht, maar heeft wel twee boeken gepubliceerd bij In de knipscheer. En Marieke Groen krijgt wel veel aandacht om dat ze echt een toon heeft die past bij bladen als Elle.
Ben je nu fulltime schrijver?
Ja, ik ben bezig met een nieuwe roman en die moet ook weer snel af. En er gaat nu wel veel tijd zitten in de promotie voor dit boek, want daar moeten er eerst een paar duizend van verkocht worden. Maar als je eenmaal met je kop in alle kranten hebt gestaan en er wordt heel veel over dat boek geluld en ze gaan maar door en ze gaan maar door, dan begin je je toch te beseffen dat het nu serieus wordt. En ik had sowieso het plan om voor mijn zestigste vier boeken geschreven te hebben.
Wel wel, een heuse oeuvreschrijver?
Nou ja, een soort oeuvre. Lang zal ik het niet redden hoor, met mijn gezondheid. Een hele oude schrijver zal ik niet worden. Die leeftijd van Mulisch zal ik echt niet halen.
Gideon van Ligten
Verscheen eerder in Tzum nr. 8, 1999.