Column: Erik Nieuwenhuis – Kampingplatzgedanken (2)
Naar aanleiding van mijn noodkreet op deze site verzamelde zich een groepje happy campers in de feesttent op het recreatieveld. Iemand verweet me dat mijn stuk geen analyse bevatte, geen oplossingen en in feite een langgerekte kreet was om terugkeer naar – wat hij noemde – ‘litérature de papa’. Dat laatste weet ik niet. Maar dat mijn cri de coeur geen analyse en oplossingen bood, daarin had hij gewoon schitterend gelijk. En nou zou ik me best kunnen wagen aan zo’n analyse, waarin ik dan schreef dat de teloorgang van de Literatuur a. in rechtstreeks verband staat met de afkalving van het literatuuronderwijs, b. een echo is van de hippe misvatting dat er in iedereen wel een beetje een kunstenaar schuilt en c. het desastreuze gevolg van de nivellering van high and low culture. En ik zou daar dan nog aan kunnen toevoegen dat d. het begrip ‘literatuur’ geen kwaliteitsoordeel meer is, maar een instrument om teksten onder de aandacht van een bepaalde doelgroep te krijgen. Ik zou zelfs wel even e. willen fulmineren over het primaat van de beeldcultuur en de uitverkoop van het woord. Maar u, ik en de overige 500 sekteleden weten allang welke duiven ons op de kop hebben gescheten. De vraag is alleen: vinden wij het nog de moeite het tij te keren? Een serieuze vraag wat mij betreft. Geloven we oprecht dat het lezen van literatuur ons tot waardevollere individuen maakt, dat ‘de maatschappij’ erbij gebaat is, dat we onze gesprekken kunnen larderen met verwijzingen naar Oorlog en Vrede en het onfortuinlijke leven van Josef K.? Bas Heijne wel, geloof ik. En ik ook. Vooral omdat een goed literair werk je dwingt uit je eigen kleine werkelijkheid te stappen en je eigen morele, politieke, filosofische of religieuze opvattingen – and what have you – te spiegelen aan dat van de schrijver en zijn personages. Geen luxe in een tijd waarin elke gedachte die meer dan 140 lettertekens beslaat steeds vaker als wollig en redundant terzijde wordt geschoven.
‘man sollte nicht Leute, die viel lieber in Pferdebüchern mit Momentaufnahmen lesen, zur Poesie verführen wollen!’ schreef Thomas Mann een dikke eeuw geleden.
Een mooi citaat dat ik al vijfentwintig jaar in mijn kop heb, maar dat in de honderd jaar nadat Mann het opschreef in zijn tegendeel is verkeerd. Toen Mann Tonio Kröger schreef, liep er nog een duidelijke scheidslijn tussen de paardenboeken en de werken van Dichter und Denker. Maar door de gestage uitholling van het begrip literatuur en het duizelingwekkende aanbod van literaire werken ziet de hedendaagse schrijver zich voor de onmogelijke opgave geplaatst zich te profileren en ook de liefhebbers van paardenboeken voor zich te winnen. Niet geschoten is altijd mis. Uitgevers dringen eropaan dat schrijvers zich in het multimediale gewoel storten: een eigen website, een boektrailer, sociale interactie met de lezer. Elke geschreven of gelezen regel wordt met de meeste spoed via de glasvezelkabel de wereld ingetweet. De dood of de gladiolen. Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik tot de conclusie kom, dat dat is wat de literatuur uiteindelijk de das om gaat doen: de hysterische drang bij zowel schrijver als lezer om permanent met iedereen in contact te staan. Het zwaartepunt is in ras tempo verschoven van kennen (kennis) naar gekend worden. Veel gezelliger, dat weet ik uit ondervinding. Maar waar je vroeger dikke boeken verslond die je inzicht verschaften in het wezen van de eenzaamheid die ons mensen geselt, bestrijd je nu die eenzaamheid door te tweeten dat je bij de bakker zojuist vier vloerkadetten hebt gekocht. Het duurt nooit lang voor er iemand uit de virtuele menigte opstaat die ook net naar de bakker is geweest. Zeg dan nog eens dat je eenzaam bent.
Ik wil niet beweren dat er geen schrijvers meer zijn die los van het ijdele gekakel in de sociale media stug doorwerken aan doortimmerde, meerlagige meesterwerken. Het probleem is alleen dat hun lezerspubliek stilaan gedecimeerd is tot een handjevol bejaarden met een bibliotheekpas en de genoemde 500 sekteleden. ‘If there is an amateur reader still left in the world — or anybody who just reads and runs — I ask him or her, with untellable affection and gratitude, to split the dedication of this book four ways with my wife and children,’ schreef Salinger voorin Raise high the roof beam, carpenters en ik zeg het hem na. Kritiek en complimenten van vakgenoten zijn het beste wat je als schrijver kan overkomen. Maar de literatuur moet geen laboratoriumexperiment worden. Dan doemt het naargeestige beeld op van een kerkgemeenschap in een Veluws dorp waar iedereen elkaar begluurt vanachter de gordijnen en angstig probeert aan de sociale normen van de anderen te voldoen, terwijl de rest van de wereld zijn goddeloze gang gaat.
Ik heb – alle gejubel over de verruimde mogelijkheden tot literaire interactie die het internet ons heeft gebracht ondanks – nog maar weinig gezien dat me gerust stelt. In de boze tijden waarin we leven draait alles om directe bevrediging. Wat je geschreven hebt, maak je met een druk op de knop wereldkundig. Wie daar wat van vindt, kan zijn bijval of antipathie binnen anderhalve minuut met dezelfde knop tot uiting brengen. En dat is dan in elk geval nog een vorm van ‘debat’. Buiten ons Veluwse dorp haalt iedereen er sowieso zijn schouders over op. Zoals iemand in een commentaar op De Contrabas treffend schrijft: ‘duimpjes krijg je op Facebook alleen als je laat weten dat je bami hebt gegeten.’ Ik heb eens ergens geschreven dat de sociale media het kopieerapparaat van de thuiswerker zijn. Ik heb me vergist: het is een zandbak waar de intelligentsia van weleer zandtaartjes zitten te bakken, die ze met de haast die vroeger voorbehouden was aan kleuters, aan hun kameraadjes laten zien. ‘Mooi hè. Ik gemaakt.’ Ik ben online dus ik besta.
(wordt vervolgd)
Erik Nieuwenhuis