Kroniek: Aristide von Bienefeldt – Vandaag ben ik jarig
Vandaag ben ik jarig
Ik heb een haat-liefdeverhouding met verjaardagen.
Aan de ene kant heb ik er niets op tegen om cadeaus, kaartjes en berichtjes in ontvangst te nemen, aan de andere kant vind ik het op z’n zachtst gezegd nogal obsceen om iemand te feliciteren met het feit dat hij een stap verder verwijderd is van zijn komst op Planeet Aarde en dus ook een stap dichter bij zijn vertrek.
Natuurlijk kun je allerlei variaties bedenken om de fatale datum een vleug onvergetelijkheid mee te geven, zo kun je ruim van te voren rondbazuinen dat je niets tegen surprise-party’s hebt, je kunt je vrienden meenemen in een reuzenrad of, zoals een van mijn vriendinnen vroeger deed, een fuif organiseren op de Pont des Arts, de brug die het Louvre met l’Institut verbindt – een aardig initiatief dat helaas nogal eens stuitte op het onbegrip van ordehandhavers en andere uniformachtigen.
Elf jaar geleden, in het kader van de nieuwe eeuw, besloot ik mijn verjaardag te vergeten, ik besloot te gaan lopen. Gewoon, het antwoordapparaat (had ik toen nog) uit, de deur dicht en de straat op.
Het leek doelloos lopen, al besefte ik maar al te goed dat die doelloosheid wel degelijk een doel had: ik wilde vergeten dat ik jarig was.
Toch bleek er nog een ander doel te zijn, een soort verborgen doel waar ik me niet van bewust was, en dat was niet het spiegeltje dat ik in een brocante in de boulevard de Magenta kocht, ook niet de koffie die ik bestelde in een café aan de rue de Paradis, nee, dat andere doel was een meisje met een blonde paardenstaart en pauwblauwe oogschaduw.
Ze sprak me aan op de sandwichafdeling van een supermarkt aan de boulevard de la Chapelle, om een uur of vijf. Ze staarde naar de sandwiches alsof daar haar ergste vijanden uitgestald lagen, en richtte toen haar blik op mij: ‘Vind jij dit nou ook zo’n rotdag?’
‘Absoluut,’ knikte ik, ‘sommige dagen zijn gewoon niet levensvatbaar. Ik heb sterk het vermoeden dat we er een te pakken hebben.’
Het meisje lachte, stelde zich voor (‘Ik ben Eliza’), gaf in het kort de gronden van haar malheur aan (‘Boyfriend weg met een ander’) en vroeg toen wat die dag mij aangedaan had.
‘Ik ben jarig.’
‘Oh,’ zei ze op een toon die diep meeleven verried, ‘dat is wel heel erg.’
Ze dacht even na, en vervolgde toen, resoluut als een dokter die na enig zelfberaad de diagnose te pakken heeft: ‘En als we jouw verjaardag nou eens bij mij vierden?’
Een wildvreemde die je uitnodigt op de dag die je onleefbaar verklaard hebt, daar had ik natuurlijk niet van terug. Ik stelde voor samen boodschappen te doen, en haar te helpen met de voorbereidingen. ‘Met koken of zo.’
Daar wilde ze niets van horen. ‘Jij gaat nu naar huis. Neem voor mijn part een douche, verkleed je, en zorg dat je om 8 uur bij mij bent.’ Ze schreef haar adres op een kassabon en stak die in het pochetzakje van mijn colbert.
Hoe ze het voor elkaar kreeg, weet ik nog steeds niet. Maar ze kreeg het voor elkaar, en ik beleefde de spectaculairste verjaardag van mijn leven.
In drie uur tijd had ze haar flat versierd met eigengemaakte guirlandes (waar ze gedroogde rozeblaadjes in verwerkt had), ze had kans gezien een compleet koud buffet in elkaar te zetten en, alsof dat nog niet genoeg was, had ze zeven vrienden bereid gevonden de verjaardag van een onbekende te komen vieren.
Toen ik haar (verduisterde) flat binnenstapte, in een straat off place Blanche, klonk in de verte Marilyn Monroe’s ‘Happy Birthday Mr President’, gevolgd door – terwijl het licht aanschoot en zestien handen begonnen te klappen – een opzwepende ‘Brandnew day’ van Diana Ross.
Alles voelde brandnew. Eliza, de gasten die allemaal cadeautjes meegebracht hadden, de champagneflessen die we in rap tempo ledigden, de oneindige rij zeventiger jaren-hits waar we de rest van de nacht op dansten.
Een van Eliza’s vrienden, een regisseur die later naam zou maken met korte films had een Moleskine notitieboekje voor me gekocht, een ander wiens naam ik vergeten ben een kistje met schuifdeksel waar je dure wijnen in bewaart.
Het is verleidelijk om nu te zeggen dat daar een plastic flesje van het merk Spa in lag, maar ik heb me voorgenomen om me in deze kronieken aan de waarheid te houden en volgens die waarheid lag er toch echt een fles wijn in dat kistje – een of andere Bordeaux uit een gewichtig bouwjaar.
Toen we om vijf uur ‘s ochtends afscheid namen, had ik het gevoel dat ik afscheid nam van mensen die ik altijd gekend had. Ik heb geen van hen ooit teruggezien.
Aristide von Bienefeldt
Hoe voelt het nou om altijd jarig te zijn, bror? Ik heb overigens nog een exempl. van Anna Magnani gevonden, ik Antwerpen (Slegte). Die geef ik wel aan jeweetwel, dan hoef jij m niet op te sturen. In Brussel liggen je andere boeken wel, de laatste niet.
Alsnog en alvast en nu hartelijk gefeliciteerd!U bent nog lang jarig. Ik nog lang niet.