Gedicht: Lammert Voos – ‘Ultiem Testament’
Ultiem Testament
eenzaam dwaalde ik jarenlang
over Gods dorre akkers bezaaid
met zwartgeblakerde stoppels, het
eertijds wuivend goudgeel gewas,
en ik was omhuld door een wolk roet,
trachtte de raven van me af te slaan die
op mijn schouders en hoofd neerstreken
om mijn ogen uit te pikken en zwaar was
elke stap, de voeten van lood, maar ik moest,
moest mij voortbewegen, moest ontdekken,
vorsen en ondergaan en ik verloor nooit
de oase uit het oog, zag het glinsterende
water van de bron, de belofte van koel water,
de zware zoete vruchten aan de bomen,
de vlinders in de bloesems, de bijen
feestend op nectar en ik vorderde, langzaam,
maar gestaag en liet de leegte achter en
naderde de groene weelde en toen ik die betrad,
de vruchten at, werd ik door de bijen gestoken,
was het fruit zuur en rot, het water brak en toen
ik huilend op mijn knieën bij de zoute bron zat,
viel mijn oog op een perkament, aan de stam van
een dode dadelpalm gespijkerd met gouden nagels,
waar met sierlijke letters gekalligrafeerd stond:
het woord ‘eenzaam’ is cliché, helpt ieder vers om zeep
en dit gedicht is sowieso niet veel, veel te pretentieus en
dat Bijbelse toontje van jou
staat me ook niet aan
Lammert Voos
Lammert Voos (1962) is Stadsdichter van Deventer. Hij publiceerde de dichtbundels Klaai en Grensman en de prozabundel De stemmingsvreter (allemaal bij De Contrabas). Een Groningstalige uitgave is in de maak bij Uitgeverij kleine Uil.