Recensie: Harry Mulisch – De tijd zelf
‘De tijd had zich weer gesloten, de wereld was weer in orde.’
Het lezen van een onvoltooid werk van een geliefde schrijver is altijd teleurstellend. Deze teleurstelling heeft ofwel een negatieve ofwel een positieve lading. In het eerste geval krijg je te maken met iets wat niet af is en daardoor niet de moeite van het lezen waard is. In het tweede geval heb je het verlangen verder te lezen waar de auteur (on)gedwongen mee is gestopt. Dit laatste geldt voor de onvoltooide novelle/roman/verhaal van Harry Mulisch De tijd zelf.
Het onvoltooide fragment bestaat uit drie delen, de laatste twee delen – beschrijvingen over Melchior Post en Gustav Veblen beslaan respectievelijk vijf en één pagina. De eerste verhaallijn, verteld in de eerste persoon enkelvoud door Melchior Post, is langer en gaat over het filosofische probleem van de tijd. Als er iemand was in de Nederlandse letteren die een filosofie van de tijd zou kunnen omzetten in fictie dan is het Harry Mulisch, deze onvoltooide publicatie is daarvan het bewijs. De teleurstelling is in dit geval het verlangen naar meer, want wat had ik graag een voltooide roman van een paar honderd pagina’s over dit thema willen lezen van Mulisch’ hand.
Marita Mathijsen en Arnold Heumakers, de bezorgers van de tekst, hebben beiden essay’s geschreven die deel uitmaken van de publicatie. Mathijsen, door Mulisch aangeduid als de vrouw die zijn werk beter kent dan hijzelf, schreef een interessante archeologie over de ontstaangeschiedenis en de verschillende versies van De tijd zelf aan de hand van aantekeningen en dagboeken. Het is interessant om te lezen hoe Mulisch twijfelde en worstelde met zijn thema, met de opzet en de structuur om de potentie van zijn idee te realiseren. Tegelijk is het de worsteling van een schrijver met het schrijven. Anders, doch even interessant en goed, is het essay van Heumakers dat uiteenzet welke rol het thema van de tijd speelt in het oeuvre van Mulisch.
Hoofdpersoon Melchior Post is essayist. Post is in Londen om met een filsoof op televisie te debatteren over de tijd. Hij heeft een theorie ontwikkeld die hij de ‘theorie van het onbestaanbaar-bestaande heden’ noemt. Zijn theorie betoogt dat we in het heden leven alleen ‘dat het onmogelijk is dat in het nuldimensionale punt van het ogenblik iets kan bestaan – en dat met het bestaan van de wereld in ruimte en tijd, onszelf incluis, het onmogelijke dus een feit is.’ De filosoof Emben/Veblen stelt hiertegenover dat het ‘psychische heden’ wel degelijk bestaat en dat de duur tussen verleden en toekomst zeven ‘hedenlijke’ seconden is.
Dit alles betreft de tijd als duur; dat wil zeggen het ervaren van de tijd. In een schitterende passage behandelt Mulisch ook de andere kant van de tijd, namelijk de mechanische kloktijd. Post wordt door een medewerker van de televisie wakker gebeld met de vraag ‘waar ik blijf’. Post kijkt op de wekker en merkt dat het nog vroeg is en slaapt verder. Als hij later wakker wordt en op zijn horloge kijkt, denkt hij dat zijn klokje die nacht om vijf voor half één ermee op is gehouden. Het blijkt echter dat Post zijn reiswekker heeft omgestoten, het is dus niet tien voor half tien zoals Post dacht, maar –zoals zijn horloge aanduidt- vijf voor half één. Vertwijfelend vraagt Post zich af: ‘Waar waren die ontbrekende uren gebleven? Er was een spleet ontstaan, zoals bij een aardverschuiving: een tijdverschuiving.’ Als Post op televisie en telefoon de juiste tijd ziet schrijft hij: ‘De tijd had zich weer gesloten, de wereld was weer in orde.’ Niet alleen de tijd als duur heeft invloed op mensen (het waarnemen van de verschijnselen in de werkelijkheid) ook de kloktijd heeft invloed; het is niet alleen een handige vondst voor afspraken.
Verwantschap met de ‘tijdroman’De toverberg van Thomas Mann – Mulisch’ literaire vader – is niet onwaarschijnlijk. In ‘strandwandeling’ bevindt Hans Castorp zich ‘in de onmetelijke monotonie van de ruimte’ en wordt hij door deze ruimte verlost van de tijd. Wij leven in ruimte en tijd en de ruimte waarin Castorp zich bevindt ‘verdrinkt de tijd, beweging van punt tot punt is geen beweging meer, als het om het even de scepter zwaait, en waar beweging geen beweging meer is, daar is geen tijd.’ Castorp draagt, zo deelt de verteller mee aan het eind, geen horloge meer en bezit ook geen kalenders meer ‘om redenen van “vrijheid” dus, ter ere van de strandwandeling.’ Castorps vrijheid is een bestaan verlost van de onophoudelijke beweging van de tijd, de vrijheid is ‘het stilstaande altijd-en-eeuwig’.
Het laatste gedeelte van het boek zijn dagboekfragmenten met betrekking tot De tijd zelf. Hieraan voorafgaand is de eerste bladzijde van de vier eerdere versies van de onvoltooide tekst gepubliceerd. Ook in de dagboekfragmenten, maar nu direct, is er de twijfel en worsteling met het schrijven, het realiseren van zijn idee. In 2003 schrijft Mulisch in zijn dagboek (het is ook het laaste dagboekfragment van De tijd zelf) ‘Hoe ernstig moet ik de laatste zin van Siegfried nemen, mijn laatste boek?’ Deze laatste zin is: ‘Daarna niets meer.’ Voor Mulisch was het een profetische zin. Voor ons, lezers, gelukkig niet. En er is nog meer: er zijn nog dagboeken en andere onvoltooide projecten. Gelukkig.
Koen Schouwenburg