Recensie: Marente de Moor – De Nederlandse maagd
Nazi’s zijn onbeschofte horken
Een literaire prijs geeft je de mogelijkheid om boeken die je hebt laten liggen toch te gaan lezen. De onverwachte overwinning van de AKO Literatuurprijs door Marente de Moor was dan ook een aansporing om de roman De Nederlandse maagd te gaan lezen. Zou dit boek nu echt zoveel beter zijn dan Bonita Avenue van medegenomineerde Peter Buwalda?
In de zomer van 1936 wordt de jonge schermster Janna naar Duitsland gestuurd om onderricht te krijgen van Egon von Bötticher. De vader van Janna, arts, heeft in de Eerste Wereldoorlog Von Bötticher verzorgd, waardoor hij (tegen diens wil) lange tijd buiten het krijgsgewoel gebleven is in het neutrale Nederland. Janna heeft zich een voorstelling gemaakt van deze schermmeester die ze alleen kent van een verouderde foto. Op het perron wordt ze opgewacht door de norse Von Bötticher. Zijn gezicht wordt inmiddels ontsierd door een fors litteken.
Literatuur wordt pas interessant als een boek speelt met je verwachtingen. Op bladzijde 12 zegt Janna enigszins pedant: ‘Je zou kunnen zeggen dat Von Bötticher verminkt was, maar na een week merkte ik zijn litteken al niet meer op. Zo snel went een mens aan uiterlijke afwijkingen. Zelfs gruwelijk mismaakten kunnen gelukkig zijn in de liefde, als ze iemand vinden die op het eerste gezicht niets om symmetrie geeft.’ Is me dat even fijn. Quizvraag: Zal Janna Von Bötticher een botte, onbehouwen man blijven vinden of zal ze stiekem verliefd op hem worden? Het antwoord is voorspelbaar, zoals zo’n beetje alles in De Nederlandse maagd. De verhaallijnen zijn voorspelbaar, de karakters zijn voorspelbaar.
Op het landgoed Raeren waar Janna verblijft zijn ook nog andere mensen: de kokkin en haar man Heinz die nazi-sympathisant is, een tweeling waartegen Janna oefent bij het schermen en zo af en toe komen er ook nog studenten langs. De tweeling bestaat uit twee vrolijke, naïeve jongens, van wie er één hopeloos verliefd wordt op Janna (quizvraag: Zal dat goed gaan of niet? Zijn de jongens op het eind van de roman nog steeds zo vrolijk en naïef?).
De invloed van de nazi’s wordt steeds duidelijker. Ook op het Raeren komen af en toe ook nazi’s langs, zeer tegen de wil van Von Bötticher. Hij representeert met zijn schermkunst het verfijnde vechten van man tegen man met een voorliefde voor het ontwijken van de tegenstander; de nazi’s daarentegen zijn in alles het tegendeel, verfijning is ver te zoeken. Welke nazi ook langskomt, de bediende Heinz of mensen van een hogere rang, zonder uitzondering worden ze beschreven als onbeschofte horken. Zo’n duidelijk zwart-witbeeld heb ik in geen jaren meer gelezen. Ze zuipen en vloeken. Ze lachen bulderend. Zelfs als ze dronken zijn, praten ze onderling op een weinig natuurlijk manier.
‘De arbeider, die begreep niet meer waarvoor hij werkte, godverdomme!’ schreeuwde Heinz, vlak naast ons. ‘Hij vereenzaamde! Wij waren eenzaam, die jaren. Waren we niet verdomde eenzaam met ons allen, die jaren na de oorlog?’
‘Die tijden zijn voorbij, Heinrich. We hebben nu een leider.’
‘Einde aan de eenzaamheid, heil!’
‘Heil.’
En daarna wordt er door de nazikornuiten nog wat vernield op het landgoed. Kunst natuurlijk. Wil je de cliché-nazi, lees dan De Nederlandse maagd.
Door de hele roman blijft de verhaallijn lopen waarbij de geschiedenis uit de Eerste Wereldoorlog, tussen Von Bötticher en de vader van Janna, een rol speelt. Daarnaast draait het om de vraag in hoeverre je je kunt verdedigen (in de schermkunst, in het leven, in de oorlog), maar ook die symboliek is mij te opgelegd en te overheersend. Alle elementen voor een keurig literaire analyse zitten op hun plaats. Tijdens het lezen werd ik steeds kriegeliger: niet alleen de voorspelbaarheid speelde me parten, ook van de stijl werd ik niet vrolijk. Janna wijdt in de opkamer (terwijl de nazi’s naast haar zuipen) de helft van de tweeling in in de liefde. Ze denkt als ze hem ziet: ‘Jij beeldschone efebe, je bent de enige niet die rondneust in de schatkamers van zijn pédotribe…’ Er zijn natuurlijk jonge vrouwen die dit soort zinnen denken in een ruimte waar ze op het punt staan de liefde te bedrijven, maar ik kom dat soort vrouwen nooit tegen. Bij Buwalda, om nog maar even de verliezer van de AKO Literatuurprijs te noemen, kom je continu mooie zinnen tegen, Marente de Moor grossiert in zinnen als: ‘Deze treurige gedachten bleven zich eindeloos herhalen, als recursies van mijn eenzaamheid, waarin ik was opgesloten zonder uitzicht.’ Daarnaast heeft de verteller zo af en toe een goede raad of een wijze les, waarvoor de we-vorm gekozen wordt. ‘Voor wat gezegd wordt lopen we weg, maar geschreven woorden spreken we uit in onze gedachten, om dan pas te besluiten dat we ze eigenlijk niet hadden willen horen.’ Een paar bladzijden verder: ‘Met het klimmen van de jaren krimpen niet alleen onze plannen, maar ook onze gebaren.’ Er zijn vast mensen die deze zinnen prachtig en leerzaam vinden, ik vind ze storend. Even storend is Janna de paardenfluisteraar. Nadat Heinz wat ruw met een paard omspringt en de lof van het nieuwe Duitsland heeft gezongen staat er: ‘Als ik mijn ogen sloot, hoorde ik het paard duidelijk articuleren: “Mannetje, denk je nou werkelijk dat jouw soort er zo op vooruit is gegaan, de afgelopen eeuwen?”‘ De seksscènes zijn opvallend preuts: ‘Ik voelde eerst zijn schoot, toen zijn terloopse lid. Ik had nooit gedacht dat het zo hard zou zijn.’ Dat harde, maar terloopse lid is van Von Bötticher, de passie van de tweelingjongen wordt beschreven in woorden die in de christelijke literatuur uit de jaren vijftig nauwelijks meer aanstoot zou geven: ‘Vanuit het duister zag ik hoe zijn verontruste hartstocht verdween zodra hij, gloeiend heet, dat wel, bij mij naar binnen drong. Daarna waren er alleen nog constateringen.’
De Nederlandse maagd is een keurig boek, vol met motieven en thema’s die je kunt uitpluizen; een boek voor keurige NRC-mevrouwen die het warm krijgen bij hun herinneringen aan films over Angelique; een boek dat mag winnen van keurige jury’s die uiteindelijk niet durven te kiezen voor literatuur die meer durft.
Coen Peppelenbos
Marente de Moor – De Nederlandse maagd. Querido, Amsterdam, 304 blz. € 18,95.
Zelden ben ik het zo roerend eens geweest met een recensie!
Coen Peppelenbos slaat de spreekwoordelijke spijker op z\’n kop.
Helemaal mee eens. Vond t een enorme tegenvaller. Het boek is saai. Het vocabulaire veel te ver gezocht en soms ronduit onbegrijpelijk. Nu Buwalda maar eens lezen.
Gelukkig, een perfecte verwoording van mijn diepe teleurstelling in dit boek!
Niet mee eens. Heb Buwalda ook graag gelezen, ik vond \’Bonita Avenue\’ een ontspannend en goed geschreven boek, maar de mistige sfeer in dit boek, dat het niet moet hebben van de originaliteit van de verhaallijn maar van de beelden die eraan opgehangen zijn, zal me langer bijblijven. Daar toets ik literatuur aan: hoelang je ermee rondloopt, als een persoon die je ontmoette en die je al dan niet bijblijft. Of is dit beeld te vrouwelijk en te Christelijk? Het spelen met verwachtingen is een spel dat me, tenzij heel expliciet gespeeld (zoals in het theater van Diederik Peeters), soms verveelt. Vertel mij maar de hele plot en kijk dan wat er overblijft. Zo ook de zogezegde \’preutse seksscenes\’, volgens mij zorgde de ietwat vage beschrijving ervoor niet te lang stil te staan bij dat vrijen, wat misschien net niet preuts is. Het draagt bij tot die \’stream of conciousness\’ in dat mistige landschap.
tsja, waarom dacht je dat dit boek zo vaak antiquarisch wordt aangeboden… gigantisch aanbod… maar inderdaad, zowel eens met de kritiek op mooischrijverij en vervelend we-toontje als eens met katrien; het blijft je wel bij, maar als een vage nachtmerrie vol afstotelijke personages waar maar geen eind aan wil komen…
Mee eens. Het boek moeilijk te lezen en heeft een voorspelbare verhaallijn. Ook de personages konden beter uitgewerkt worden. Ik was niet ontroerd door het liefdesverhaal omdat de personages niet geloofwaardig waren en veel te zwart wit. Het boek is me niet bij gebleven en ik vond het geen verdiende winnaar van de AKO-literatuurprijs.