Essay: Doeke Sijens over Willem de Mérode
Huis van duisternis en val
Het huis van Meester Keuning in Uithuizermeeden staat er nog. Achter het raam links van de voordeur was zijn kamer. Vanuit deze kamer, die een omvang van hooguit drie bij vier meter had, had hij zicht op de hoofdstraat van het dorp. Een deur in de kamer gaf toegang, drie treden hoger, tot een alkoof met een bedstee. Hij werkte aan een hoge tafel, omringd door boeken. Eten deed hij bij zijn hospita in de keuken. De kamer vormde zeventien jaar lang een veilig domein. Hij verliet het huis op doordeweekse dagen om les te geven aan de kinderen van de vierde en vijfde klas van de christelijke lagere school. Op zondag bezocht hij de Gereformeerde Kerk met naast de ingang de tekst ‘De mensch niets – Christus alles’, een uitspraak waarmee hij het volkomen eens was. Misschien wel zijn favoriete wandeling was naar het station, voor bezoeken aan zijn ouders in Groningen. Een enkele keer reisde hij verder, naar Utrecht of Amsterdam. Eenmaal maakte hij vanuit Uithuizermeeden een grote reis naar Italië.
Meester Keuning was een beetje een vadsige man, 1,70 lang, met een rond gezicht. Op vrijwel alle foto’s die van hem bewaard zijn, oogt hij apathisch. Hij was een vroom, bang jongetje geweest. Als volwassene was hij vaak ziek en dan werd hij door vrouwen bemoederd. Hij schreef, in ‘dichtbuien’, poëzie. Intense verzen, vol overladen regels, die hij publiceerde in literaire tijdschriften met een protestants-christelijke signatuur. In 1915 verscheen zijn eerste bundel: Gestalten en stemmingen. Als pseudoniem gebruikte hij de naam Willem de Mérode. In Uithuizermeeden leefde hij teruggetrokken en bemoeide hij zich met niemand. Buren, collega’s, familie, iedereen hield hij op afstand. Alleen voor de schooljongens opende hij zijn hart. Hij bewonderde hen, probeerde contact met ze te krijgen en hen voor zich te winnen. Een aantal die hem sympathiek vonden, nodigde hij uit om op zijn kamer te komen. Dat de meester aandacht voor hun kind had, vonden de ouders niets bijzonders. Hij gaf ze chocola of boeken. Van veel lichamelijk contact was geen sprake, zo zouden de jongens altijd volhouden, hooguit een aai over de wang of een hand door het haar. Als ze weer vertrokken waren uit zijn kamer schreef hij gedichten over hen en koesterde hij hun foto’s. Alleen aan een enkele bekende, die veilig ver weg in het Westen woonde, biechtte meester Keuning zijn liefde voor jongens op. Later zou hij altijd volhouden dat het hem niet om lichamelijk contact ging. Hij wilde van ze kunnen houden als een vader of als een moeder. Meester Keuning kende zijn klassieken. Zijn gevoelens voor jongens, zo hield hij vol, waren platonisch, zoals die van August von Platen voor zijn studenten een eeuw eerder.
Een aantal van zijn favoriete jongens verliet na verloop van tijd de school en het dorp. Als ze ouder werden, kregen ze belangstelling voor meisjes en lieten ze hem in de steek. Gelukkig kwamen er altijd weer nieuwe jongens op school. Mogelijk had hij de rol van die aardige meester Keuning wel tot aan zijn pensioen kunnen volhouden, als de contacten die hij in Holland met gevoelsgenoten onderhield hem niet fataal waren geworden. Stilletjes werd de politie op zijn spoor gezet. Op de avond van 26 februari 1924 werd hij opgehaald en gevangen gezet. Pas acht maanden later kwam hij weer vrij. Het onderzoek van de politie, op basis waarvan hij veroordeeld werd, bracht aan het licht dat Meester Keuning in ieder geval bij één jongen zijn handen toch niet thuis had gehouden. Na zijn verblijf in de gevangenis van Groningen verbleef hij enige tijd bij familie, tot hij in 1925 verhuisde naar Eerbeek. Hier zou hij weer dertien jaar broedend in een kamer bij een hospita doorbrengen. Een opdracht van de kerk om in het openbaar schuld te belijden voor zijn zonden wees hij af. Hij kon niet toegeven dat de liefde van een jongen voor een jongen altijd verkeerd was. Ook al bleven zijn gedichten vol berouw en zondebesef, zichzelf verloochenen deed hij niet.
Hoewel Willem de Mérode als christelijk dichter hun paradepaardje zou blijven, was zijn homoseksualiteit voor calvinistisch Nederland een zonde die niet makkelijk uitgewist kon worden. En al werd homoseksualiteit langzaam een aandoening die ook in kerkelijke kringen normaal gevonden werd, zijn voorkeur voor jongere jongens bleef een probleem. Omdat het een dominant onderdeel van zijn poëzie vormt, kan het echter onmogelijk genegeerd worden. Gelukkig huldigde Willem Keuning het standpunt dat het hem om liefde voor jongens in de vorm van vriendschap ging, en dat hij niets met seks te maken wilde hebben. Daarmee werd hij acceptabel. Het Nederlands Dagblad organiseert nu busreizen langs zijn geboortehuis in Spijk en het huis in Uithuizermeeden. Willem de Mérode was een zondig mens, die eenmaal een misstap begin, maar ook een kunstenaar, die zijn talent in dienst van de Heer stelde.
Het huis in Uithuizermeeden aan de Hoofdstraat staat al vele maanden te koop. Toen het op de markt kwam, heeft Hans Werkman, de onvermoeibare biograaf van de dichter, de gemeente Eemsmond aangeraden het huis aan te kopen om er een permanente tentoonstelling over Willem de Mérode in te richten. De gemeente is jammer genoeg op dit voorstel niet ingegaan. Omdat hier zoveel gedichten tot stand gekomen zijn, ligt het beslist voor de hand om hier blijvend de aandacht op de dichter te vestigen. Maar het gaat om meer dan alleen literaire associaties. In de loop van de tijd is het huis drastisch aangepakt: een raam aan de zijkant van de kamer van Meester Keuning is weg gemetseld en het andere raam is vergroot. De alkoof met de bedstede is verdwenen. Deze aanpassingen zouden dan weer ongedaan gemaakt moeten worden. Ook al zou dat niet gebeuren, wie nu door de Hoofdstraat van Uithuizermeeden loopt kan zich nog goed een voorstelling maken van de vroegere situatie. Meester Keuning die naar buiten kijkt en de jongens voorbij ziet lopen of fietsen. Af en toe stapt een van hen bij hem naar binnen, door de gang die volgens de beschrijving van het huis op Funda nog altijd aanwezig is. ‘s Avonds, als de gordijnen dichtgetrokken waren, pakte hij zijn pen en beschreef zijn emoties. Hoewel Willem Keuning in de eerste weken nadat hij uit de gevangenis was ontslagen, nog een paar keer in Uithuizermeeden terug is geweest, wilde hij zelf de Groninger periode liefst vergeten. Voor hem was het huis vooral de plek van zijn verborgen verlangens, hunkeringen en frustraties. Hij mocht zichzelf dan wel voorhouden dat hij net als Von Platen de jongens niet wilde aanraken, de aandrang was er beslist wel. Toen hij in de wintermaanden van 1924 toegaf aan die behoefte en tegen de lamp liep, gaf hij in eerste instantie de zestienjarige jongen de schuld. Die jongen wilde zo graag en daarom had hij toegegeven. Zelf had hij zijn broek dichtgehouden, de jongen niet. Dat hij geheel onschuldig was geloofde de rechter niet en Meester Keuning waarschijnlijk zelf ook niet. Meer nog dan het ontstaan van zijn poëzie bewaart het huis daardoor de herinnering aan het toegeven aan zijn diepste verlangens, waarvoor de gedichten maar een surrogaat waren.
Doeke Sijens
Dit essay verscheen eerder in Tzum 53/54, 2011.