Recensie: Jan Procházka – Koets naar Wenen
Een boerin met een guste roep
Soms koop je een boek alleen vanwege het uiterlijk. Het prachtige omslag van Koets naar Wenen van Jan Procházka (1929-1971) is ontworpen door Karin van der Meer. Je ziet het silhouet van een koets, verdwijnend in een vrij abtract weergegeven bos. Het uitzicht is donker en zwart. Dat bos is ook de voornaamste plek van handeling in dit kleine boek.
Op de dag dat de man van boerin Krista is opgehangen vanwege een klein vergrijp wordt zij door twee Duitse soldaten gedwongen weg te rijden naar Wenen. De ene Duitser is zwaargewond en ligt zieltogend in de koets en de ander is een schriel mannetje dat de stoere boerenvrouw bevelen probeert te geven, terwijl hij nauwelijks het postuur of het overwicht heeft om die bevelen uit te delen. Maar hij heeft wel een geweer. Wat hij niet weet is dat Krista stiekem een bijl heeft meegenomen.
Tsjechië, Moravië om precies te zijn, aan het einde van Tweede Wereldoorlog en een groot donker bos waar de koets doorheen moet in de richting van Wenen. De Duitsers en Krista verstaan elkaar niet. Zij komt pas laat te weten dat de soldaten gedeserteerd zijn, maar dat verandert niets aan haar haat tegen deze vertegenwoordigers van een natie die eerst haar man heeft vermoord en binnen een dag haar van haar koets en paarden wil beroven. In plaats van de goede richting aan te houden, maakt de boerin een bocht om weer terug te rijden.
Koets naar Wenen is een kleine vertelling over wederzijds wantrouwen. Op het einde na is dit een goed boek. Daar wordt Procházka wat al te expliciet in de beeldspraak als de rollen tussen Duitser en boerin even worden omgedraaid.
Hij had zijn schuld afgewassen, zijn schulden, hij had zich niet verweerd. Hij was op dat moment het beeld van Duitsland; hij lag op zijn rug, halfdood en lamgeslagen.
En daarna komt er een nogal onwerkelijk eind met een nogal bombastisch (en symbolisch) slotakkoord dat helaas niet helemaal past bij de rest.
De zon van de eerste dag van de vrijheid groeide en groeide en zwol op, het uitspansel kon hem haast niet omvatten, hij werd een grote hostie bemorst met purperrode wijn.
Alhoewel ik geen Tsjechisch ken, heb ik het idee dat de vertaling hier en daar wat stroef is, vooral omdat ik moest nadenken over de inhoud van sommige zinnen. ‘Wat moet dat beduiden?’ zegt de Duitser op een gegeven ogenblik. Een Duitser is een germanisme natuurlijk snel vergeven, maar in dit boek wordt echt Duits afgewisseld met gewoon Nederlands. Stond er in het Tsjechisch ook een germanisme? Wat te denken van: ‘Ze vertilde zich vaak en spande daarbij haar buikspieren te veel in, elke maand moest ze koppen op haar buik zetten.’ Wat doe je als je koppen op je buik zet? De volgende zin deed me naar het woordenboek grijpen: ‘In het verlaten landschap klonk haar roep gust en vergeefs.’ Een guste roep? Ik kende het bijvoegelijk naamwoord niet, maar een boerin vertelde me dat het sloeg op niet drachtig vee. In de onderhavige zin is dat niet het geval. Volgens mijn oude Van Dale betekent gust ook ‘schrale, magere kost, zonder vlees’, maar ook die betekenis wordt hier niet bedoeld. De derde mogelijkheid die het woordenboek geeft, is ‘lens, leeg, blut’, en dat is volgens mij ook niet helemaal aan de orde, zodat je met de vraag blijft zitten wat een guste roep is. Een vertaling dient niet af te leiden van het boek dat je aan het lezen bent en dat gebeurt in Koets naar Wenen wel.
Het is jammer dat de spanning van het verhaal niet consequent tot het einde toe wordt volgehouden. De beschrijving van het geloer op elkaar en het gebrek aan vertrouwen heeft een algemene geldigheid en zegt in het groot misschien iets over hoe wij met anderen omgaan. Dan wordt zo’n tocht door een groot donker bos opeens een metafoor voor de manier waarop ieder mens zich door het leven moet slaan.
Hopelijk wordt het omslag genomineerd voor een of andere prijs.
Coen Peppelenbos
Jan Procházka – Koets naar Wenen. Vertaald door Herbert van Lynden. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 128 blz. € 15,90.