Column: Karel ten Haaf – Pseudo
(P.S.
Naar aanleiding van de publicatie van C&A, mijn stukje van vorige week waarin ik beweerde dat Vooruitgang waarschijnlijk uit de pen kwam van Karel Reijnders, ontving ik een schrijven van Fokas Holthuis. Hij meldt: ‘Het gedicht van Strik van Ratingen werd trouwens geschreven door Fons Vulling[h]s, leraar Nederlands aan het Canisius College te Nijmegen.’)
C.N.A. Strik van Ratingen is niet de enige niet-bestaande schrijver van wie er werk verscheen. Natuurlijk publiceerden en publiceren veel schrijvers onder pseudoniem, soms om voor de lezer onduidelijke redenen, soms ook zeer verklaarbaar: zo besloot Hendrik Jan Marsman (1937) te publiceren onder de naam J. Bernlef, om verwarring met de dichter Hendrik Marsman (1899-1940) te voorkomen. Op dit soort ‘normale’ pseudoniemschrijvers doel ik uiteraard niet, dat zijn geen niet-bestaande schrijvers. Ook heb ik het niet over schrijvers die een deel van hun pennenvruchten (afzichtelijk woordbeeld met die tussen-n, noem mij ouderwets) onder andere naam publiceerden om ze duidelijk af te scheiden van hun ‘officiële’, ‘literaire’ werk – letterkundigen die porno publiceerden bijvoorbeeld, of detectivejes (hoe schrijf je dat?).
(Tussen haakjes – tegenwoordig vaak foutief ‘tussen aanhalingstekens’ genoemd: ik geloof dat ik de enige ben die onder eigen naam een verhaal liet afdrukken in een pornoblad; dat ik aangaf beslist mijn werkelijke naam als schrijver van het verhaal gepubliceerd te willen zien wekte blijkbaar zoveel verwarring ter Tuk-redactie, dat mijn bijdrage Droogneuken werd afgedrukt met als ondertitel verhaal van een lezer.)
Wat ik wel bedoel is bijvoorbeeld Freddy de Vree (1939-2004), die onder het pseudoniem Marie-Claire de Jonghe twee dichtbundels publiceerde, De lemen liefde en Jaja (beide 1969), compleet met auteursfoto op het achterplat; een mystificatie die voor zover ik weet vrij lang onontdekt is gebleven, al geloofde een aantal critici niet dat de bundels door een vrouw waren geschreven en werden als ‘werkelijke’ schrijver gokkendweg Hugo Claus, W.F. Hermans, Herwig Leus en Ivo Michiels genoemd.
De bundel Monsterproof (2010) van Daniël Dee bevat een afdeling (Zes) vertaalde gedichten van Liza Yuvachova – een literair geintje.
Geerten Meijsing publiceerde de eerste druk van zijn roman Een meisjesleven (1981) onder de naam Eefje Wijnberg – geen geintje maar bittere ernst: hij verwachtte dankzij deze mystificatie een bestseller; Meijsings boeken werden weliswaar bejubeld door de kritiek, verkopen deden ze nauwelijks, en hij dacht dat deze door een mooie blondine (foto achterplat) geschreven roman wel zou verkopen – zijn opzetje mislukte, en jaren later, in 1990, verscheen de tweede druk onder zijn eigen naam.
Catharina Irma Dessaur deed het tegenovergestelde: ze mat zich een mannelijk aandoend pseudoniem aan – Andreas Burnier – en plaatste achterop haar debuutroman Een tevreden lach (1965) een foto van zichzelf met snor (zeg ik uit mijn hoofd; misschien was het zelfs wel een ringbaardje – ik heb het boek niet in huis en kan het dus niet nakijken), omdat ze verwachtte als vrouwelijke auteur niet serieus te zullen worden genomen door de kritiek.
In 2000 won Marek van der Jagt met zijn roman De geschiedenis van mijn kaalheid de Anton Wachterprijs voor het beste debuut. Marek van der Jagt bleek een pseudoniem van de gearriveerde schrijver Arnon Grunberg.
Van een geheel andere, want min of meer omgekeerde orde is Sieger Sloot, die in 2006 debuteerde met de roman Stand-in. Het boek in de stijl van Grunberg bleek niet geschreven door acteur Sieger Sloot, maar door diens goede bekende Ernest van der Kwast.
Deze Ernest van der Kwast werd in 2010 genomineerd voor de NS Publieksprijs met het onder eigen naam gepubliceerde Mama Tandoori. Voor dezelfde prijs was ook de thriller Cruise genomineerd, van Suzanne Vermeer. Daar Suzanne Vermeer nooit in de openbaarheid trad, was vrijwel iedereen ervan overtuigd dat het een pseudoniem was en toen Ernest van der Kwast onthulde dat hij de schrijver van Cruise was kwam dat dan ook uitgebreid in het nieuws – één schrijver genomineerd met twee boeken. De uitgever van Suzanne Vermeer ontkende onmiddellijk dat Ernest van der Kwast de persoon achter het pseudoniem was en Van der Kwast gaf dit enkele dagen later toe.
Eind juni 2011 onthulde de uitgever wat hij noemde ‘het best bewaarde geheim’: Suzanne Vermeer was het pseudoniem van de op 21 juni overleden Paul Goeken (1962-2011).
Om zelf in de schijnwerpers te staan, uit publiciteitsgeilheid, eigende Ernest van der Kwast zich dus het werk van een ander toe. Hij bewees met deze actie weliswaar een kind van zijn tijd te zijn, een exponent van het huidige individualistische tijdsgewricht, van het heersende grenzeloze egoïsme – maar dat is geen excuus, dat is nooit een excuus. Ernest van der Kwast: wat een schoft.
(wordt vervolgd)
Karel ten Haaf
Ik vond het wel een goeie grap, maar ik ben ook een publiciteitsgeile egoïst. Coen (ook bekend onder mijn pseudoniem Saskia Noort)
Maar zo ken ik je helemaal niet, Saskia!
I.v.m. Freddy de Vree – weet je wanneer precies ontdekt werd dat hij \’Marie Claire de Jonghe was? Dat hij achter dat pseudoniem schuil ging was in ieder geval in 1987 al bekend – het staat nl. in Wim Hazeu\’s \’Het literair pseudoniemen boek\’.
i.v.m. Ernest van der Kwast: sommige bronnen noemen hem als de enige schrijver achter het pseudoniem Yusuf el Halal. Andere bronnen menen dat daar een driemanschap achter stak: Ronald Giphart, Ingmar Heytze en Van der Kwast. Enig idee welke versie klopt?
Bart,
Volgens mij is het zelfs een kwartet, met Steven Verhelst als vierde man. Hoewel ik dit alleen weet via het geruchtencircuit.
Bart, over De Vree: geen idee hoe lang dat geduurd heeft, maar dat er enige tijd overheen gegaan is maak ik op uit het feit dat verschillende namen van schrijvers genoemd werden voordat bekend werd dat Freddy de Vree Marie-Claire de Jonghe was.
Over Yusuf el Halal: ik ken beide theorieën, weet niet welke klopt.
Het spijt me dat ik je niet meer kan vertellen.
Inderdaad, Danël, zoiets hoorde ik eens ook – maar weet niet meer van wie. Zal het binnenkort een paar van de \’genoemden\’ zelf eens vragen – misschien dat ze openheid willen geven.
Er is één aspect aan het hele pseudoniemendom dat je onvermeld laat, Karel. En dat is het merkwaardige verschijnsel dat sommige dichters weliswaar een pseudoniem hanteren, maar bij elke publicatie onder dat pseudoniemen steevast vermeld willen zien staan: \’Is pseudoniem van [eigenlijke naam]\’.
Ja, daar staat mijn verstand bij stil, dat kan ik niet verklaren. Of zien ze hun pseudoniem als onderdeel van het totaalkunstwerk, van het oeuvre dat ze schrijven? Maar waarom dan, omdat het pseudoniem beter bekt, poëtischer of juist deftiger is? Maar dan komt weer de vraag op: waarom dan toch je echte naam erbij willen? Vragen, vragen en antwoorden niet.
Misschien hebben ze een hekel aan zichzelf?