O ironie: in een stuk over typ- of zetfouten zelf een naam verkeerd spellen. Ik deed het vorige week: Ernst Braches, samensteller van Verzamelde gedichten van Boudewijn Büch, verhaspelde ik consequent tot Brachus. Gelukkig is op internet eenvoudig te herstellen wat in druk tot een beschamend erratum leidt.

Maar goed, ik had het over het tweede gedicht op de eerste tekstpagina van de Verzamelde gedichten van Büch. ‘O en A’ heet het, en de opdracht luidt ‘Voor N’.

Samensteller Braches nam het over uit een artikel van Harry G.M. Prick in het ‘periodiek’ Tegendeel (jaargang 3, nummer 10, oktober-december 1986), want de eerste publicatie, in oktober 1966 in Neo-Ter nummer 1, heeft hij niet onder ogen gehad – ongetwijfeld niet uit gemakzucht (‘Ik heb nou toch een bron’), gezien de zeer uitgebreide ‘Aantekeningen bij’ (pp. 176-256) en ‘Bronnen van’ (pp. 264-318) de door hem verzamelde gedichten. Waarschijnlijk was het nummer van Neo-Ter onvindbaar vanwege de kleine oplage van dit door drie middelbare scholieren uitgegeven blad. Die drie waren Harry Kramp, Roeland Smeets en Gideon den Tex.

In het artikel ‘De onstuimige geschiedenis van literair tijdschrift Neo-Ter’ (in: Büchmania Magazine nummer 3, oktober 2006) schrijft Arjan van Olst over de eerste publicatie – in Neo-Ter dus – van ‘O en A’:

Prick vermeldt in zijn boek Een andere Boudewijn Büch (2005) dat hij op zaterdag 2 november 1974, ter gelegenheid van Boudewijns eerste bezoek aan zijn woning, een aantal spullen van hem kreeg, waaronder de nummers 1 en 2 van Neo-Ter. Over dit eerste nummer zegt hij: “Het eerste nummer bevatte een gedicht van Boudewijn Maria Ignatius Büch, getiteld ‘O en A (voor N)’, aldaar toegeschreven aan Gideon den Tex.” En vervolgens drukt Prick het complete gedicht zelfs af. In de noten van Prick staat ook: “Aan zijn zending van de betreffende Neo-Ter-aflevering verbond Boudewijn de kanttekening dat hij destijds (in 1966) van de hooggeleerde geoloog Emile den Tex diens in 1946 te Bussum verschenen bundel Pithecanthropus erectus cadeau kreeg. Omdat Boudewijns gedicht over ‘kleine mannetjes’ ging, was hij ‘in schaamte’ voor dat vers. [‘]Ik durfde het niet te publiceren, maar Gideon vond het versje erg mooi terwijl hij er ook niets van begreep en drukte het af, hetwelk ik toestond maar dan wel als Gideon zijn naam eronder zou zetten’, zoals inderdaad gebeurd is.”

Over het door Büch ontvangen boek Pithecanthropus erectus zegt mede-redactielid Roeland Smeets: “Bij Gideon kwam ik vaak over de vloer. Onze ouders waren ook bevriend. Ik weet dan ook heel zeker dat Boudewijn niet alleen Emile den Tex, Gideon’s vader, niet kende, maar ook dat hij zeker geen boek van hem gekregen heeft.” Den Tex zelf kan zich hier ook niets van herinneren. ‘Pithecanthropus erectus’ is overigens geen (dicht)bundel, maar een novelle van 39 pagina’s (Kroonder Bussem [sic! – KtH], 1946, Bayard Reeks 8).

[p. 28]

Büch loog dus over zijn bezoek aan huize Den Tex – so what. Maar hoe kan de titel van een nooit van de schrijver cadeau gekregen boek, tijdens een bezoek dat nooit plaatsvond, ervoor zorgen dat Boudewijn Büch zich zo schaamde over de in zijn gedicht voorkomende ‘kleine mannetjes’ dat hij het alleen onder andere naam wilde laten publiceren? En waarom dan niet onder een pseudoniem, maar onder de naam van Neo-Ter-redacteur Gideon den Tex?

Roeland Smeets, ex-klasgenoot van Büch, vertelt aan Arjan van Olst:

“Toen de eerste Neo-Ter verscheen had ik Boudewijn een jaar of twee niet meer gezien, want we hadden toen allebei het Bonaventure Lyceum verlaten”, aldus Smeets. Ze zouden elkaar later nog één keer tegenkomen. En wel door de oproep tot het insturen van kopij voor het tweede nummer in 1967. Büch heeft deze kopij bij Smeets zelf ingeleverd, ergens tussen oktober 1966 en maart 1967. Op dat moment waren zowel Smeets als Den Tex aanwezig. Volgens Den Tex heeft ‘Roeland hierbij het woord gevoerd’ en heeft hij Büch zelf, toen of op enig ander tijdstip, niet gesproken.

[p. 29]

Volgens Smeets publiceerde Boudewijn Büch dus niet in Neo-Ter nummer 1, maar pas in nummer 2 (maart 1967). In dat nummer staat geen poëzie van Büch, maar proza: ‘Anabasis: een reisverhaal’.

Via de mail meldt Gideon den Tex, tegenwoordig vertaler (onder meer van Nicci French):

Ik was al[s] scholier ook dichter en heb zelfs met Roeland Smeets een literair blad gehad, Neo-ter. In dat blad is Boudewijn Büch gedebuteerd. Mooi verhaal: een paar jaar terug kwam ik er achter dat die schooier van een Büch een gedicht van mij gestolen had en dat doodleuk in zijn verzameld werk gezet had. Dit onder het mom van: dat ik het gedicht aan hem geschonken zou hebben.

Dus: het op pagina 9 van de Verzamelde gedichten van Boudewijn Büch afgedrukte gedicht ‘O en A’, met de opdracht ‘Voor N’, is niet geschreven door Büch maar door Gideon den Tex. Het in 1995 in Verzamelde gedichten (en later ook nog in In gedichten [2004]) opgenomen vers wijkt alleen in de titel iets af van Den Tex’ origineel: in Neo-Ter luidt die ‘O en A (voor N.)’ – anders dan Prick meldt in Een andere Boudewijn Büch dus met een punt na de N.

Die ‘N’ in de titel slaat volgens Den Tex op Nicoline Hulsing. Zij kreeg in het najaar van 1966, tijdens een feest in het ouderlijk huis van Den Tex, het gedicht ‘O en A (voor N.)’ persoonlijk van hem overhandigd. Het gedicht is aan haar opgedragen, omdat ‘Gideon en ik in die tijd een mooie romance beleefden’, aldus Hulsing.

Aldus Arjan van Olst (op pagina 27 van Büchmania Magazine nummer 3).

Aldus

Karel ten Haaf