Recensie: Philip Hoorne en Chrétien Breukers – De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat
Een afkeer van humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge
Het maken van een bloemlezing is een werk waar je weinig eer aan behaalt. Ik heb er (in samenwerking met anderen) drie op mijn naam staan en je wordt altijd teleurgesteld door de recensies. De schrijver van de recensie is namelijk niet de lezer die je voor ogen hebt bij het maken van de bloemlezing. Recensenten beginnen altijd te zeuren over degenen die ontbreken in de bloemlezing (meestal om te laten zien hoe erudiet ze zelf zijn) of ze gaan emmeren over de keuze van de gedichten (maak dan zelf een bloemlezing) of ze gaan foutjes onder een vergrootglas leggen of ze gaan de inleiding van de samenstellers tegen je gebruiken of ze gaan de bloemlezing vergelijken met een andere bloemlezing.
Het schrijven van een recensie over een bloemlezing is ook weinig eervol, want je stapt in dezelfde valkuil als de andere recensenten. Philip Hoorne en Chrétien Breukers hebben 250 gedichten uitverkoren voor hun bundel De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat. Gerrit Komrij, de opperbloemlezer, had voor zijn De Nederlandse poëzie van de 19de t/m 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten (2004) twee delen en 2280 bladzijden tot zijn beschikking. Wie de complete Nederlandse poëzie van de middeleeuwen tot nu toe reduceert tot 250 dichters moet dus enorm veel dichters weglaten. Van de levende dichters ontbreekt bijvoorbeeld Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr (dat is gezien de artikelen die Breukers over Nasr schreef op De Contrabas niet verwonderlijk), maar ook de kersverse P.C. Hooftprijswinnaar Tonnus Oosterhoff is niet opgenomen. De Barbarberdichters K. Schippers en (J.) Bernlef zul je eveneens tevergeefs zoeken.
Een bloemlezer snoeit voornamelijk en je bent vooral benieuwd naar de achtergronden van die keuzes. Waarom Joke van Leeuwen overgeslagen en wel een schimpdicht Hendrik Carette tegen Joke van Leeuwen: ‘Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres’? Is dat trouwens de beste bijdrage van Hendrik Carette aan de Nederlandstalige literatuur of willen de samenstellers vooral hun eigen poëtica onderstrepen? Is Ruben van Goghs ‘Vikingen verkrachten Friese leraressen’ uit zijn eerste bundel, uit de tijd dat hij nog licht cabareteske optredens had, echt zijn beste gedicht? In de categorie foutjes: begint het gedicht ‘De tien gedichten van de eenzaamheid (I)’ van Hugues C. Pernath inderdaad twee keer met de regel ‘In het liefdeloze landschap van mijn eenzaamheid’ of is dat de titel die herhaald wordt in de eerste regel (als onderdeel van de cyclus ‘De tien gedichten van de eenzaamheid (I)’). Is Bredero inderdaad gestorven in 1885? Genoeg.
In de inleiding van één pagina kom je weinig over de achtergronden en keuzen van Breukers en Hoorne te weten: ‘wij maakten een ruime keuze uit hedendaags werk van dichters die volgens ons een belangrijke rol gaan spelen in de bloemlezingen van de toekomst.’ Deze bloemlezing is dus vooral canonvormend bedoeld. Over één uitgangspunt zijn de samenstellers wel duidelijk: ‘We waren bijna té aardig voor elkaar. Maar dat kan natuurlijk ook komen omdat we beiden een afkeer hebben van humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge. Als deze bloemlezing ergens een eind aan zou willen maken, dan is het wel daaraan.’
Als je kijkt naar het geboortejaar van de dichters, dan zie je dat de samenstellers een grote voorliefde hebben voor dichters die zijn geboren in het tijdvak 1900-1949. Geen enkele dichter die geboren is in de Gouden Eeuw haalde de bloemlezing (Vondel, Cats, Bredero etc. zijn in de eeuw ervoor geboren). De jongste dichter in de bundel is Y.M. Dangre, geboren in 1987.
Deze bloemlezing is vooral bedoeld voor de beginnende lezer. Ik zou dolblij zijn als een student van mij de helft van de gedichten die in deze bundel staan, zou kennen. Natuurlijk moet iedereen ‘Het huwelijk’ van Elsschot kennen, ‘Het kind en ik’ van Nijhoff, ‘Mijn broer’ van Hendrik de Vries, ‘Vera Janacopoulos’ van Engelman, ‘Poëzie is een daad’ van Campert, ‘Tijd’ van Vasalis en ga zo maar door. Ik zou een gat in de lucht springen als ze kennis zouden maken met het werk van Gerlach, Marja, Wigman, Jansma, Vroman en noem ze maar op. Met De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat heb je een goede start in de Nederlandstalige poëzie. Bovendien kom je ook nog heel wat onbekende (vooral Vlaamse) namen tegen.
Ik zou deze bloemlezing graag aan iedere beginnende lezer willen aanraden, ondanks de opmerkingen en terzijdes die elke recensent bij elke bloemlezing kan maken. Er is echter één groot bezwaar tegen dit boek, een bezwaar waar de samenstellers helemaal niets aan kunnen doen, maar de uitgever wel: als je het boek opent, dan knapt meteen de band los. Ik ben nog terug naar de boekhandel geweest, maar daar bleek de hele stapel hetzelfde mankement te hebben. In het boek staat de drukker niet vermeld en dat is zijn geluk, want hij zou zich kapot moeten schamen. Uitgeverij Compaan zou de boeken moeten terugsturen en de kosten moeten verhalen op de drukker. Dat ben je verplicht aan de koper, maar ook aan de makers die enorm veel tijd hebben gestoken in het samenstellen van dit boek.
Coen Peppelenbos
Philip Hoorne en Chrétien Breukers – De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat. Compaan, Maassluis, 342 blz. € 19,90.
Wat betreft je eerste alinea, al die zaken zijn onvermijdelijk als je een bloemlezing bespreekt. Je bespreekt niet zozeer de gedichten maar het bloemlezen, ofwel de keuze (strategie? smaak? enz.) van de samensteller(s). Daar kun je niet onderuit. Zo noem je zelf al een paar merkwaardige omissies.
En aangaande je laatste alinea: Niet de drukker, maar de binder is verantwoordelijk voor zulke ongein. Daar moet je als uitgever werk van maken.
Het klopt dat de binder dit boek slecht gebonden heeft, maar de drukker levert het boek zo af bij de uitgever en de uitgever stuurt het zo naar de boekhandel. Dat had niet gemoeten.
Wat betreft die omissies: dat klopt, maar tegelijkertijd vind ik die constatering zo gratuit, want als jij of ik deze bloemlezing hadden samengesteld waren er weer andere omissies ontstaan. Is het ontbreken van Tonnus Oosterhoff een poëticaal statement of was er gewoon ruimtegebrek?
Met mijn inleiding probeer ik in ieder geval mijn opmerkingen daarna te ironiseren. Dit is de keuze van Hoorne en Breukers op basis van het uitgangspunt \’humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge\’. Misschien moeten we bloemlezingen alleen beschrijvend recenseren: dit en dat staat erin. Klaar.