De geheime dochter van Elizabeth Taylor (4)

Anna is in Nederland aangekomen. Anna is het meisje uit Finland dat vorig jaar ontsnapte uit een psychiatrische kliniek en sindsdien door Europa zwerft. Gisteren heb ik haar ontmoet, op een terras in Amsterdam.

Anna denkt nog altijd dat Elizabeth Taylor haar moeder is en dat haar Finse opvoeders haar in 1978, vlak na haar geboorte, gestolen hebben uit een ziekenhuis in Brooklyn. Het meisje dat tegenover me zit drinkt chocolademelk. Ze rookt niet en heeft al 5 jaar geen druppel alcohol aangeraakt. Dit is de eerste keer dat ik haar spreek sinds haar vlucht uit Finland, vorig jaar juni.

Ik weet niet zo goed wat ik moet vragen. Moet ik vragen hoe zij zich al die tijd gevoed heeft? Waar ze overnachtte? Hoe ze zichzelf waste? En, misschien wel het belangrijkst van alles, hoe kwam ze aan geld? Ik besluit naar haar flesje te vragen, dat had ik haar twee jaar geleden gestuurd en op het filmpje dat ze in de kliniek gemaakt had, droeg ze het bij zich. ‘Anna, dat flesje dat ik je stuurde, heb je dat nog?’

Ze lacht en ik denk aan haar moeder. Die had ik gisteren aan de telefoon. ‘Wat ik het meeste mis aan Anna,’ zei ze, ‘is haar lach.’ Ik begrijp wat ze bedoelt, als Anna lacht slaan de deuren van het paradijs open, ze is innemend, grappig en praat geanimeerd. Ze vertelt dat ze haar flesje in Frankrijk kwijtgeraakt is. ‘Toen ik kampeerde in het bos van Charleville-Mézieres. Ik moest vluchten en ik kon niet alles meenemen.’

Ik vraag waarom ze moest vluchten.

‘Vlak in de buurt werd een meisje vermoord. Als ik niet gevlucht was, dan hadden ze mij ook vermoord. Het flesje zal daar nog wel liggen. Misschien kunnen we er een keer naar toe gaan. Een pelgrimstocht, of zoiets.’

Ze ziet er opvallend goed uit. Ze heeft haar lippen gestift, haar nagels discreet gelakt en een blonde pruik opgezet. Op een Youtube-filmpje had ik gezien dat ze haar hoofd kaal geschoren had. De pruik, blond en modieus geknipt, is gemaakt van echt haar. ‘Mooie pruik,’ zeg ik, ‘waar heb je die gevonden?’

Ze kijkt me onderzoekend aan, alsof ze zich afvraagt of ik te vertrouwen ben met de waarheid. Ik weet dat ze alles bij elkaar jat, of dat vermoed ik, maar ik wil dat ze het zegt.

Ze begint weer te lachen, en vertelt dan dat ze de pruik in een koffer gevonden heeft, die was van een vrouw met wie ze in de trein van Marseille naar Milaan een praatje gemaakt had. ‘Vlak voor de tussenstop in Nice ging ze naar het restauratierijtuig om wat te eten. Mij vroeg ze op haar koffer te letten. Nou, dat heb ik gedaan!’

Maanden heeft ze zich gekleed met kleren uit de koffer (‘Gelukkig hadden we dezelfde maat en dezelfde smaak’), en ze gooide ze weg als ze vuil waren. Met de make-up artikelen had ze langer gedaan, een Louis Vuittontoilettasje had ze bewaard, net als een paar schoenen van Prada, een trenchcoat van een Frans merk, en vijf pruiken, waaronder het exemplaar dat ze nu op haar hoofd heeft. De koffer had haar door de winter gesleept, ze had zelfs in relatieve luxe geleefd.

In Anna-taal betekent dit wonen in een hotel in plaats van een hostel, en boodschappen halen in de op een na goedkoopste supermarkt in plaats van de goedkoopste. In de koffer had ook geld gezeten, en sieraden die ze beetje bij beetje, steeds in een andere stad, van de hand gedaan had.

Ik vraag of ze geen spijt heeft, gewetenswroeging misschien?

Ze reageert fel. ‘Die vrouw was bad news. Iemand die met vijf pruiken reist heeft iets te verbergen. Ik denk dat ze een bankroofster was, een hele gevaarlijke. Door die koffer mee te nemen heb ik de politie een enorme dienst verleend. En ik heb vast ook mensenlevens gered.’

‘Hoezo?’

Ze neemt een slokje en gaat er eens goed voor zitten. ‘Als je een bank berooft vallen er soms slachtoffers. Collateral damage, je kunt het gewoon niet uitsluiten. Toen ik in Nice die koffer meenam kon die bankroofster geen banken meer beroven. Dus heb ik mensenlevens gered.’

Ik probeer een andere invalshoek. ‘Misschien was die vrouw wel actrice. En speelde ze dat ze een bankroofster was.’

‘Maybe,’ zegt ze lievig, ‘maar ik geloof er niets van.’

Anna gaat steeds naar het toilet en telkens komt ze terug met een andere pruik op haar hoofd. Dan wil ze dat ik zeg dat ik haar niet herken. Dat ik denk dat er steeds een andere vrouw tegenover me komt zitten.

Ik zeg wat ze wil dat ik zeg. Want eigenlijk is het nog waar ook.

Aristide von Bienefeldt