Recensie: Nico Dijkshoorn – Verder alles goed
Tante Mien-proza
Wie Nico Dijkshoorn alleen maar kent van De Wereld Draait Door waar hij in onverstaanbaar Amsterdams Volapük als gedichten vermomde tekstjes opleest, heeft een volstrekt verkeerd beeld van deze schrijver die in werkelijkheid een snoeiharde essayist blijkt te zijn. In Verder alles goed, het Boekenweekessay van 2012, geeft hij een messcherpe analyse van het literair consumentisme dat de boekenmarkt al enige jaren in zijn greep heeft.
Het is jammer dat enkele critici dit boek meteen hebben neergesabeld. Zij lezen het boekje niet goed. Het moet namelijk gelezen worden als een satire. Die satire begint al op de binnenflap waar Dijkshoorn nietszeggende binnenflaptekstjes, waarbij vooral de verkoopcijfers van belang zijn, ironiseert:
Nico Dijkshoorn debuteerde met de dichtbundel Daar schrik je toch van: de eerste 1000 gedichten; het werd een bestseller. Net als vervolgens de roman De tranen van Kuif den Dolder, de verhalenbundels DIJKSHOORN en Kleine Dingen en de roman Nooit ziek geweest.
Allemaal bestsellers dus. Een achterflap met vooruitziende blik, want Nooit ziek geweest verscheen pas nadat Verder alles goed al gedrukt was.
Het zijn die subtiele grappen voor insiders die de lezer duidelijk maken dat we te maken hebben met een listige aanval op gemakzuchtig lezen. Dijkshoorn heeft zijn essay zo geconstrueerd dat het voor de oppervlakkige lezer brieven lijken te zijn, maar meteen op de eerste pagina knipoogt hij al naar de lezer die meer weet. Beter gezegd: Dijkshoorn introduceert een schrijver, Scheut geheten, die aan vrienden, vriendinnen, zijn dochter en zijn slager brieven schrijft. Scheut is een niet zo intelligente, toffe jongens-schrijver die voornamelijk formuleert in ultrakorte zinnetjes. Een mooie parodie op columnisten en schrijvers die zelden meer een zin van tien woorden halen. Gerard Reve, de man van de meanderende zinnen en het eigenzinnige woordgebruik wordt op de eerste bladzijde van dit essay duidelijk genoemd in contrast met het gemakzuchtige proza van Scheut. In de eerste brief schrijft Scheut aan Tom om de vriendschap op te zeggen.
Ik heb jou, kan ik me herinneren, ooit de magistrale brief van Gerard Reve voorgelezen waarin hij Jop Pannekoek de vriendschap opzegt.
Weer zo’n subtiele grap, want (knipoogt Dijkshoorn naar de belezen lezer) het was niet Jop Pannekoek de regisseur aan wie Reve de brief schreef, maar Frans Pannekoek de kunstenaar. Die Scheut doet alsof hij schrijver is en liefhebber van Reve, maar hij weet er geen donder van, is de boodschap.
Dijkshoorn is hard voor zijn brievenschrijver en misschien gaat hij wel te ver om de platvloersheid aan te tonen van de man die nogal anaal gericht lijkt te zijn: ‘Bij een vriend laat je scheten. Zet die maar op een tegeltje. Je weet dat ik gelijk heb. En Jezus, Tom, wij lieten scheten. Bijna terloops. Ik rook je niet eens meer.’ Of op het eind van het boekje waar Scheut ook nog wel eens een zin schrijft die langer is dan zes woorden: ‘Er zijn wel ergere dingen, zoals Patty Brard die door een vergiet kakt, maar daar ben ik het niet mee eens.’
Voor de rest behandelt Scheut het hele moppentrommeltje van de doorsnee stand-up comedian: rare hotelkamers, vrijgezellenfeesten, merkwaardige songteksten die je kunt ontleden. Het is allemaal al eerder gedaan en Scheut doet het ook nog eens keer. Zo toont Dijkshoorn aan dat de literaire wereld gedomineerd woord door boekjes van grappenmakers die elkaar ook nog eens herhalen. Daar zal hij geen vrienden mee maken.
Vrij dodelijk is ook de manier waarop Dijkshoorn de stijl van moderne schrijvers ridiculiseert. Hij laat Scheut schrijven in een taaltje dat mij doet denken aan onze tante Mien op verjaardagsvisite. ‘Ik zeg Harry, Harry zeg ik…’ Zo zei tante Mien alles twee keer en dat is een fraaie manier om de tijd vol te praten en geen stiltes te laten vallen. Scheut schrijft tante Mien-proza, bijvoorbeeld in een brief aan Kobie. Zie het volgende hilarische fragment met een gemiddelde zinslengte van zeven woorden waarin Scheut werkelijk alles herhaalt.
Ik heb om je heen gehangen. Ik heb je omarmd omdat het nog kon. Naar Canada, Kobie. Voor minimaal vijf jaar naar Canada. Daarom was ik zo vreselijk ontroerd toen jij me dat vriendschapshartje gaf. Een half hartje aan een ketting. Eerst snapte ik het niet tot jij het me uitlegde. Jij had de andere helft van het hartje. Gescheiden, maar voor altijd samen. Voor altijd vrienden. Ooit zouden wij die twee helften weer tegen elkaar aan leggen. Ooit.
Ik vond dat vernietigend mooi. Zo’n prachtig beeld. Veel mooier dan twee vrienden die afspreken dat ze op hetzelfde moment naar de maan zullen kijken. ‘Dan kijken we in elk geval allebei tegelijk naar hetzelfde.’ Dat heb ik altijd banaal gevonden.
Werkelijk niets ontziend is Dijkshoorn in zijn aanval op het verval van de literatuur. Niet alleen hekelt hij de platvloerse, cabareteske en als tante Mien formulerende schrijver, hij fileert ook nog het genre van de vader-kindroman. De afgelopen jaren is de markt overspoeld met boekjes waarin vaders schrijven over hun kinderen. Hoewel de stukjes, meestal waren het bundelingen van columns, soms olijk verhaalden over de merkwaardige gebeurtenissen uit het leven van een vader, was de ondertoon toch sentimenteel. Ook dat pakt Dijkshoorn aan, want hij maakt van Scheut (‘Als ik naar de kerstaflevering van All You Need is Love kijk, moet ik daarna een week vrij nemen.’) ook zo’n sentimentele oude zak die vol ontroering naar zijn dochter staart op een feestje. Zie bijvoorbeeld dit fragment met een gemiddelde zinslengte van zeven woorden.
De rest van de avond heb ik natuurlijk alleen maar naar jou staan kijken. Later, als je zelf kinderen hebt, dan begrijp je wel wat ik bedoel. Jij doet alles met zoveel meer gemak dan ik. Hoe je met iedereen stond te praten. Zo ontspannen. Ik zag je vooral staan luisteren. Ook dat doe je zoveel beter. Ik heb een leven lang verhalen over mezelf staan vertellen. Nu weet ik: dat willen vrienden helemaal niet. Die willen zelf vertellen. Jij begrijpt dat. Ik stop nu. Deze brief verstuur ik niet. Hoop dat je het wel weet en je het hebt gevoeld. Ben trots op jou.
Het beeld dat Dijkshoorn schetst van de moderne schrijver en in één moeite door ook dat van de lezer en de literaire wereld is ontluisterend, maar juist in een week waarin de kracht en de vitaliteit van de literatuur gevierd wordt, is deze aanklacht zeer op zijn plaats.
Coen Peppelenbos
Nico Dijkshoorn – Verder alles goed. CPNB. 64 blz. € 2,50.
\”Dijkshoorn is hard voor zijn brievenschrijver en misschien gaat hij wel te ver om de platvloersheid aan te tonen van de man (…)\” Nou, blijkbaar niet, Coen, want Serdijn nam Scheut (en Dijkshoorn) in de Volkskrant van afgelopen zaterdag uiterst serieus, daarbij ook nog eens aannemend dat de opvattingen van Dijkshoorn dezelfde zijn als die van zijn brievenschrijver. De helft van haar recensie besteedt zij aan het verdedigen van Henk Westbroek. Vanwege het feit dat heel Nederland het nummer \’Vriendschap\’ van Het Goede Doel kan meezingen (en niet het werk van Dijkshoorn uit het hoofd kan citeren), moet Nico zich eigenlijk gaan zitten schamen in een héél vies, donker hoekje omdat \’hij\’ (!) de tekst van het nummer durft te bekritiseren. Als dit de maatstaf moet zijn voor geoorloofde kritiek, dan zeg ik: schrijvers van Nederland: pas op! Want tegen \’Heb je even voor mij\’ en \’Het meisje van de oliebollenkraam\’ leggen jullie het zéker af!
\’Die mijnheer Peppelenbos heeft gelijk!\’