Met een man pietepeuteren

Ik heb u niet verraden, al ben ik zo veel jaren niet meer
het kind dat u had. Ik heb uw gezicht niet uitgetekend.
Ik heb uw geheim bewaard. Ik heb uw naam niet genoemd.

Ik heb uw niet verraden. Ik zorg voor u. Ik zorg al honderd
duizend miljoen jaren langer voor u dan een kind kan duren.
Maar ik zal u naam niet noemen. Ik zal u niet verraden.

Bovenstaande strofen van Ted van Lieshout komen uit het gedicht ‘Ik heb u niet verraden’ dat werd opgenomen in de dichtbundel Zeer kleine liefde. Een dichtbundel voor de jeugd, waarin hij schreef over de relatie tussen een jongen en een man. Hij won er in 2001 de Nienke van Hichtumprijs mee. Ruim tien jaar later schrijft Van Lieshout opnieuw over dit onderwerp. Maar nu voor volwassenen.

Aan het woord is de elfjarige Ted. Hij brengt geregeld een bezoek aan het kapelletje in zijn dorp. Daar vertelt hij zijn verhaal, zijn geheim, aan Maria. Je leest over een jongen die het fijn vindt om aandacht te krijgen. Een jongen die dol is op tekenen en daar later graag iets mee wil gaan doen. Een man, die samen met zijn vrouw net in het dorp is komen wonen, speelt hier op in.

Hij geeft de jonge Ted aandacht. Hij complimenteert hem over zijn tekeningen; hij wil hem graag beter leren tekenen. Het begint met een soort ‘vriendschap’, maar langzamerhand krijgt het contact tussen de jongen en de man een seksuele lading. Er wordt voorzichtig aangeraakt, de man gaat naakt poseren voor Ted en uiteindelijk belanden ze samen onder de douche.

Het is een zwaar en beladen onderwerp dat Van Lieshout aanroert in Mijn meneer, maar gelukkig zorgt de humor voor de nodige relativering. De gedachtengangen van de elfjarige jongen zijn veelal geestig, evenals de gesprekken met zijn moeder.

Kasper is volgens mij niet alleen de vieste vent op aarde, hij is ook de lelijkste. Hij is drieëntwintig en toch is hij al haast kaal. Hij heeft bovenop alleen een heel stom plukje babyhaar. Hij heeft ook een bril die steeds afzakt. En een vriendin die Van der Spek heet.

En:

‘Wat dóé je daar toch?’ vroeg ze.
‘Waar?’
‘Bij de familie Timmermans.’
‘Nu zijn we aan het tekenen, ‘ zei ik, ‘dat weet u toch wel? Dat heb ik al honderd keer gezegd.’
‘Hoezo nú? Wat deden jullie eerst dan?’
‘Legoën. Nu tekenen we meestal.’
‘Wat?’
‘Gewoon,’ zei ik, ‘dingen. Hij leert me hoe ik iets kan tekenen door het níét te tekenen.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Ziet u die stoel?’
‘Ja, natuurlijk zie ik die stoel.’
‘Nou, als je een stoel wilt tekenen, kun je hem gewoon tekenen. Maar je kunt ook kijken naar de lucht waar die stoel in staat. Kijk eens naar de gaten in die stoel.’
‘Er zitten helemaal geen gaten in die stoel!’
‘Dat komt doordat u niet goed kijkt, mam. Ziet u niet dat je de achterste tafelpoot door de stoel heen kunt zien?’
‘Dat is toch geen gat in de stoel? Dat is gewoon het stuk  tussen de zitting van de stoel en de poot ervan.’
‘Nou, en toevallig zie je dat dat een soort driehoek is. En als je nou die driehoek tekent alle andere ruimtes om die stoel heen, heb je een tekening van een stoel gemaakt zonder die stoel zelf te tekenen!’
‘Ik vind dat behoorlijk ingewikkeld, hoor.’
‘Dat komt doordat u geen tekentalent hebt,’ zei ik. ‘Als je talent hebt zie je zulke dingen.’
‘Aha, ik begrijp het. Heeft die man niets beters te doen dan met jou te gaan zitten pietepeuteren.’
‘Nee,’ zei ik.

Van Lieshout schrijft zeer heldere zinnen, zoals we dat ook zien in zijn jeugdpoëzie of de prachtige jongerenroman Gebr.. Knap is hoe hij steeds vanuit het perspectief van de elfjarige jongen het verhaal vertelt. Het is echt het verhaal van de jonge Ted; nergens komt een belerende verteller aan het woord.

Soms mag de zinsopbouw wat afwisselender. Iets te vaak begint de zin van een hoofdstuk met een tijdsaanduiding: ‘Vandaag ben ik nog even voordat mam en ik naar de kerk gingen naar het Mariahuisje geweest, maar er is niets veranderd.’ Of: ‘Maandag ben ik teruggegaan.’ Of: ‘Gisteren ben ik bij meneer geweest en we hebben eerst samen aan het kasteel gewerkt (…).’ Of: ‘Gisteren ben ik naar de Watermolenweg geweest.’ Of: ‘Vanochtend kwamen mijn moeder en ik de kerk uit en we bleven nog even buurten op het plein.’ Of: ‘Zaterdag kwam Kasper me halen voor de bestelronde.’

Ook kun je je afvragen in hoeverre het realistisch is dat de dorpelingen in de roman geen idee hebben van wat er plaatsvindt tussen Ted en de man. Het is een klein dorp, iedereen kent elkaar – ons kent ons. Is het dan niet opmerkelijk dat een kind urenlang bij een ‘vreemde’ man verblijft en dat dagen achtereen? Niemand heeft argwaan, niemand grijpt in; ook de moeder van de jonge Ted niet. Maar goed.

Van Lieshout eindigt Mijn meneer met een ‘Nawoord’. Daarin vertelt hij over het autobiografische karakter van deze roman. Ook wil hij het beeld over pedofilie met deze roman nuanceren, tegelijkertijd wil hij stelling nemen tegen dergelijke relaties. Dit ‘Nawoord’ had gerust weggelaten kunnen worden. Een romanschrijver hoeft zich niet te verdedigen.

Bart Temme

Ted van Lieshout – Mijn meneer, Uitgeverij Querdo, Amsterdam, 254 bladzijden. € 18,95.