Recensie: John Cheever – Bullet Park
Zoeken naar geluk in de Amerikaanse Vinex-wijk
In de wereld van John Cheever (1912-1982) wordt de Amerikaanse droom tegen de klippen op gevierd. Cheever, vaak in één adem genoemd met John Updike en Richard Yates, excelleert vooral in korte wrang-komische verhalen over de vergeefse zoektocht van de Amerikaanse middenklasse naar geluk. De dames verliezen zich het organiseren van etentjes en cocktailparty’s, de heren steken de barbecue nog maar eens aan.
Cheevers opnieuw vertaalde roman Bullet Park uit 1969 hanteert de vertrouwde thematiek. Als New Yorkse suburb is Bullet Park de Amerikaanse pendant van de Vinex-wijk. In deze fris opgetrokken wensdroom prijst Eliot Nailles zich gelukkig met zijn niet onaantrekkelijke vrouw, zijn sportieve zoon en zijn dagelijkse treinrit naar New York, waar hij werkt bij een mondwaterfabrikant.
Twee veranderingen ondergraven zijn broos geluk. Zoon Tony komt na een ruzie met pa zijn bed niet meer uit en naast de Nailles komt het gezin Hammer te wonen. Hammer en Nailles, hamer en spijkers: het recept voor weinig goeds, vreest Eliot Nailles. ‘Hoeveel honderden of misschien duizenden cocktailparty’s zouden ze zij aan zij moeten doormaken’.
Wat volgt is typisch Cheever: een smakelijke, trefzekere beschrijving van afbrokkelend gezinsgeluk. Met behulp van pillen, gin tonics en een alternatief genezer houdt de familie Nailles zich op de been. Halverwege de roman verschuift de focus naar de buurman. Als bastaardzoon van een rijke, disfunctionele familie vindt Paul Hammer zijn geluk in ruimtes, geschilderd in een specifiek soort geel.
Dat lijkt eerder Grunberg dan Updike, maar ook dat is Cheever. Zijn eerder vertaalde bundel Verhalen wordt bijvoorbeeld evengoed bevolkt door conformistische Amerikanen als Europeanen die uitblinken in excentriciteit of kunstzinnigheid. Het benauwende, materialistische New York versus het vrijgevochten, spirituele Rome.
Deze werelden wisselen in Bullet Park elkaar nogal abrupt af. Cheever lijkt altijd geneigd tot zijn specialiteit, het korte verhaal – óók in zijn romans. Talrijk zijn ook de zijpaden in Bullet Park, maar door hun kwaliteit doen ze geen afbreuk aan het geheel. De verhaallijnen van de buurmannen komen ook keurig samen in een uitzinnig slot, dat in de lokale media de barbecueongelukken voor even naar de achtergrond verdrijft.
Soms ergert het gebrek aan respect voor een aloud schrijversprincipe. Cheever kan heel precies opschrijven wat eigenlijk tussen de regels moet blijven. Zo karakteriseert hij zijn personages met ‘hun hypocrisie, hun zedenpreken, hun creditcards, hun minachtig voor de onstuimigheid van de menselijke geest’. Alsof Cheever, de lezer bij de hand nemend, alvast zijn eigen werk recenseert.
Dat is een smetje, maar daar staat veel tegenover. Is het geen heerlijk huis, verzucht mevrouw Hazzard op een party bij de zojuist ingetrokken Hammers. Zo’n aardige vent, mijmert meneer Hazard over de overleden vorige eigenaar. ‘Ik heb nooit begrepen waarom hij het gedaan heeft.’ Bullet Park is smullen van zulke zinnen en typeringen. ‘De Ridley’s waren een echtpaar dat het heilig instituut van het huwelijk een onmiskenbaar commercieel karakter gaf, alsof huwen en het verwekken, grootbrengen en opvoeden van kinderen zoiets was als het in concurrentie met andere fabrikanten vervaardigen en verkopen van een nuttig product’. Kan de Tzumprijs ook postuum worden uitgereikt?
Marc Floor
John Cheever – Bullet Park. Vertaald door Guido Golüke. Van Gennep Amsterdam, 232 blz. € 17,90.