Kroniek: Aristide von Bienefeldt – Op Nunhead is de dood springlevend
Op Nunhead is de dood springlevend
Het kan heel spannend zijn om een avontuur te beleven waarvan sommige details moeilijk te verklaren zijn. Zo lang je niet precies weet waar je aan blootgesteld bent, en je dus niet beseft wat je had kunnen overkomen als het lot je wat minder barmhartig gezind was geweest, is alles mogelijk.
Je kunt volop speculeren, scenario’s verzinnen, mogelijkheden aftasten, enzovoorts. Maar als de waarheid zich rauw aan je opdringt maakt de verbeelding snel plaats voor blinde paniek. Dit overkwam me zes jaar geleden op Nunhead, een van de oudste kerkhoven van Londen.
Net als een mensenleven kent het leven van een kerkhof ups en downs. Als je de cv van Nunhead doorneemt valt op dat eigenlijk alleen haar jonge jaren zorgeloos waren, daarna ging zo’n beetje alles mis wat er mis kon gaan: beheerders besteedden inkomende gelden liever aan zichzelf dan aan onderhoud, de kapel brandde af, het terrein viel ten prooi aan plunderingen en vijftig jaar lang werd er niet meer begraven.
Die neerwaartse spiraal lijkt nu gekeerd. Sinds de jaren tachtig zetten associaties zich in om het verval te remmen: overwoekerde graven worden geschoond, grafhuisjes opgelapt en zelfs de oorspronkelijke functie is in ere hersteld: nieuwe doden zijn weer van harte welkom.
Een heel gewone begraafplaats zou je denken, zo een waar het lekker wegkuiert tussen de historische zerken en waar je alvast je eigen plekje kunt reserveren.
Maar Nunhead heeft nog een ander aspect. Voor ik vertrek lees ik in een kerkhofgids, in het hoofdstuk gewijd aan dit hof, deze zin: ’s Nachts is de dodenakker het terrein van pubers die geesten oproepen, godsdienstwaanzinnige duivelaanbidders en dolle vampierenjagers’.
Een van mijn vrienden, een kerkhofkenner voor wie Graveyard Addict geen scheldwoord is maar een eretitel, voegt hier lachend aan toe: ‘Overdag gebeurt er ook van alles. Let jij maar eens op.’
Hij blijkt meer gelijk te hebben dan me lief is, en later is hij degene die me zal helpen om een verklaring te vinden voor het incident waarvan ik getuige was, en dat ik misschien niet overleefd had als ik mijn flesje, dat ik in die tijd ‘mijn beschermengel’ noemde, niet bij me had gehad.
Aanvankelijk verliep mijn bezoek aan Nunhead als elk kerkhofbezoek: ik probeerde levens te reconstrueren aan de hand van jaartallen, hier en daar noteerde ik wat namen. Veel Anthony’s, Catherine’s, Sarah’s, de een nog meer beloved dan de ander (soms vraag je je af waar testamenten voor dienen) en voor allemaal kwam er een dag dat ze niet meer wakker werden. Doodgaan was er niet hij in het Engeland van Koningin Victoria, je viel in slaap.
Eén keer verlaat ik het reguliere pad, maar als mijn rechtervoet wegzakt in een materie die ik als verdord gras inschatte zie ik verder af van dit soort waaghalzerijen.
Dan is het afgelopen met de idyllische doorkijkjes op onthoofde beelden van zeehelden en gespleten grafstenen: ik betreed de gronden waar weer begraven wordt. Hier regeren glimmende zerken en monumenten, uitgestrooid over gladde gazons. Een meisje met een waxinelichtje haalt me in en een jongeman legt een roos op een grafsteen.
Een blik op de ingelijste foto van een jonge vrouw op een tombe is een teken dat ik hier niets te zoeken heb: als de dood een gezicht krijgt, kun je je beter uit de voeten maken.
Onderweg naar de uitgang besluit ik een laantje in te slaan dat door het oudste deel van het kerkhof loopt. Bosgeuren stromen mijn neusgaten in en ik herontdek de stilte van dit openluchtmuseum. Een minuut of wat later maakt de bosgeur plaats voor een scherpe brandlucht.
Terwijl ik me afvraag of er iemand ergens een barbecue aan het voorverwarmen is, klinkt er een luide knal. Ik buig wat takken opzij, maar de bladerzee toont zich onverbiddelijk en verder de wildernis indringen lijkt me niet verstandig. Boven een struik kringelt een pluimpje witte rook.
Thuis belde ik mijn vriend de Graveyard Addict. Hij schakelde twee specialisten in, de een kwam met een rationele uitleg, de ander zocht het in een occulte hoek. Was ik getuige geweest van de ontploffing van een lijkkist – opgehoopte gassen schijnen na verloop van jaren tot een explosie te kunnen leiden? Kinderen die met rotjes experimenteerden? Of had ik ook in oog gestaan met een geest die me duidelijk probeerde te maken dat hij geen natuurlijke dood gestorven was? Niemand die het wist.
Toen bracht hij me in contact met een journalist die zich in de zaak verdiept had. Hij bereidde zelfs een artikel voor, voor News of the World. Hij vertelde dat de politie op de plek van de knal sporen van menselijk bloed en patroonhulzen gevonden had. ‘Je begrijpt natuurlijk ook wel dat zo’n oud kerkhof ‘met al die open graven’ voor criminelen de ideale plek is om hun tegenstanders te lozen,’ concludeerde hij.
Hij sprak alsof hij ervanuit ging dat ik al lang wist dat er onder mijn ogen een executie plaatsgevonden had.
Aristide von Bienefeldt
Weet ik nog ja. Ooit nog wat van gehoord?