‘Gemeen,’ zei ik zo onverschillig mogelijk.

‘Gewoon een geintje, man.’

Waarschijnlijk beet hij nu op zijn lip, zijn vaste gewoonte als hij te ver was gegaan. Hij begon snel over een ruzie met een van de begeleiders. Arme Neil, een en al gestotter, eigenlijk moest ik hem geruststellen. Sukkel, niet meer over mijn geweten zeuren, maar maak je geen zorgen, de plannen gaan door, een groot huis, alleen voor ons tweeën, in een miljoenenstad, Berlijn, Madrid, waar niemand met moeilijke vragen komt over ouders. Waar niemand een ongeluk ter sprake brengt dat geen ongeluk was. Een huis voor jou en mij, met een lage huur die we gemakkelijk kunnen opbrengen. Jij verzint een quiz voor een omroep of een of andere culturele site, en ik, ik speel boodschappenjongen voor oude dames. Verder doen we alles samen, misschien ook in bed. Je hoeft geen zakdoeken meer te gebruiken.

Neil was inmiddels klaar met zijn ruzieverslag, dus werd het tijd om ze uit te spreken, die mooie woorden.

‘Neil…’

‘Ja?’

‘Ik…’

‘Wat is er?’

Ik drukte op stop.

Weg Neil, weg plannen.

Ik staarde naar de mobiel in mijn hand, mijn kletsnatte hand. Hij ging me terugbellen. Nu. Zo meteen, over vijf minuten.

Inmiddels daalde het grijs van de avond neer over de bomen. Daarna verschenen er sterren, een hemel vol.

Maar geen Neil. Beledigd? Bang om mijn voicemail te krijgen? Was zijn beltegoed op?

Ik stond op het punt om hem zelf weer te bellen, toen beneden mijn naam werd geroepen. Daarna waren er voetstappen.

‘Klop klop,’ zei de stem van mijn nieuwe moeder.

Ik probeerde een goed antwoord te verzinnen. Toen dat niet lukte, riep ik: ‘Binnen.’

Ze keek alsof ze zich ergens over schaamde.

‘Al een beetje honger, lieverd?’

‘Klein beetje ja.’

‘We hadden ons erg verheugd op de maaltijd. Samen met jou, bedoel ik.’ Ze pakte het fotoalbum uit de la. ‘Heb je het intussen doorgebladerd?’

‘Bijna. Wou het net gaan doen.’

‘Nou, zal ik dan maar weer naar beneden?’ zei ze met een namaakglimlach. ‘Tot straks.’

Op de eerste bladzijde stond ze in een badpak. Dikke buik. Een pagina verder was de baby gearriveerd. Je zag meteen dat het een mini-versie van dat prikbordjoch was. Baby in wieg. Baby in bad. Geen Mammie en Pappie, wel mannenhanden die hem een luier omdeden.

Na nog wat foto’s was hij een kleuter, die een tijgerkatje streelde en aan een lolly sabbelde. Die ogen van hem werden steeds schrikachtiger. Zo’n jongetje dat eindigt in een programma over vermiste kinderen.

Eronder waren tekstjes, in net zulke krulletters als op de welkomstvlaggetjes in de tuin.

Lieve Silvio, een paar jaartjes geduld en je mag met ons mee!

Wat een leuk poesje!

Lekker, dat ijsje!

Oei, zere knie, gevallen uit het klimrek! Traantjes! Had ík je maar mogen troosten! Veel fijner dan een vent in een instituut van wie de dienst er bijna op zit en die met een schuin oog naar een voetbalwedstrijd loert! Begrijp je, lieverd?

Ik begreep het. De inkt van die tekstjes was nog maar net droog.

En ik begreep nog iets. Zolang ik hier bleef, was het beter om te doen of ik uit haar kwam, uit Hildegard, niet uit een moeder die zich per ongeluk had laten pakken door een Zweed of een Noor. Of misschien een Deen.

Wordt vervolgd

(eerdere afleveringen: 1, 2, 3, 4, 5, 6)

Gerard van Emmerik