Feuilleton: Zweden of Noorwegen; of misschien Denemarken (3)
Als een hondje schoof ik op de achterbank. Een te braaf hondje, dat daarna zachtjes zou gaan janken om zijn onuitroeibare volgzaamheid, want die geur die er in de auto hing…
Maar het was een adoptiezoon onwaardig om meteen over alles moeilijk te doen. De skai-zitting die zich aan mijn billen vastzoog, het kussentje dat ik omklemd hield, allemaal even plakkerig en… hoe zeg je het deftig-voorzichtig? Onwelriekend. Precies zo’n lucht walmde er uit de schoorstenen van de ketchupfabriek, waar Neil en ik op vrije middagen langs slenterden. Neil, die er geen genoeg van kreeg uit te leggen dat ook tomaten gevoel hadden, waarschijnlijk zelfs meer dan wijzelf. Elke cel van ze werd misbruikt. Zelfs hun hersenen eindigden in een tube.
Meneer Kratz startte de motor. ‘Jetzt geht die party richtig los. Heb je je riem om, signor Berlusconi?’
‘Niet nu al lollig gaan doen.’ De stem van mevrouw Kratz klonk vriendelijk, maar ook dreigend.
‘En jij niet nu al gaan zaniken. Wat moet die jongen wel niet van ons denken?’ Hij knipoogde naar me in het spiegeltje. ‘Wat denk je van ons, Silvio?’
Ik schraapte mijn keel en vertelde dat ik er altijd van gedroomd had om in een huis te mogen wonen bij mensen die mij en alle andere jongens van het Instituut enorm hielpen met hun maandelijkse bijdrage. Dat ik nooit had durven hopen dat er toch nog zoiets moois in mijn leven zou gebeuren. Dat ik de dagen had afgeteld tot het moment dat ik hem, meneer Kratz, en haar, mevrouw Kratz, mensen met een goed hart…
‘Wat ontzettend lief van je,’ onderbrak mevrouw Kratz me. ‘Maar je moet ons niet meneer en mevrouw noemen.’
Ze vergat te vertellen hoe dan wel.
Het instituut werd een donker stipje tussen het groen. Bomen flitsten voorbij, akkers, het nieuwe fabrieksterrein, flatgebouwen, blinkend in de zon. Mevrouw Kratz neuriede een liedje, iets Spaans of Italiaans. Inmiddels kleefde de zitting ook aan mijn bovenbenen. De bovenbenen van Silvio Kratz. De jongen die gepureerd werd. Inclusief zijn hersenen.
Wie zou erachter komen als ik er niet meer was? Meneer Kratz zou een mail sturen naar het Instituut, de foto als bijlage. Hij heeft het hier prima naar zijn zin, onze zoon. Jullie krijgen de hartelijke groeten.
Nee, onzin, ik liet me niet villen. Wat dat stel voorin niet wist, ik wist het zelf pas sinds een paar seconden, was dat ik ervandoor ging. Vanavond al. Wel eerst die pizza, maar dan weg.
Zielig natuurlijk, vooral voor mevrouw Kratz. Ze zou me missen. Zoals ik Neil miste. Als iemand niet meer in je buurt is, als je zijn adem niet meer ruikt en hij je niet meer wakker houdt met zijn ah ah, wordt het makkelijker om van iemand te houden.
Mevrouw Kratz draaide zich om. Mevrouw Kratz, die me nog een paar uurtjes mocht bepleegmoederen.
‘Ach, wat een somber smoeltje! Waar zit je aan te denken, lieverd?’ Ze glimlachte. De lippenstift zat nu op haar voortanden. ‘Alles in orde?’
‘Alles in orde,’ zei ik.
wordt vervolgd (Begin gemist? Klik hier)
Gerard van Emmerik