Feuilleton: Gerard van Emmerik – Zweden of Noorwegen; of misschien Denemarken (12)
’s Ochtends stond de stretcher opgeklapt tegen de muur.
Wat een stilte! Alleen mijn ademhaling, het kraken van de matras. Voor het eerst sinds jaren werd er niet vlak naast me gegromd, gegaapt, verzucht: ‘Even een quiz om wakker te worden.’
Neil die nu zonder mij op het gazon lag of met een van de begeleiders een bloembed van onkruid ontdeed of in de eetzaal bedelde om nog een warm Kaiserbroodje, please, eentje nog!
Neil die me miste. Hoewel er nog steeds geen berichtje van hem op mijn telefoon stond. Wel een andere, onbeantwoorde oproep. Afzender: Mama.
‘Mama.’ Ik herhaalde het een paar keer hardop. ‘Mama.’ Geen mooi woord. Trouwens, hoe kwam de vrouw die me had gedumpt in een instituut aan mijn nummer? De vrouw die me nooit meer was komen opzoeken en alleen op mijn verjaardag een kaartje stuurde, met altijd dezelfde tekst. Ik hoop dat het beter met je gaat, mijn zoon. De vrouw van wie ik me steeds minder herinnerde. Of wilde herinneren. Had de leiding haar gemeld dat er nieuwe ouders waren? Betere, lievere? Was ze tot inkeer gekomen? Wilde ze me terug?
Kon ze lang wachten.
En toch drukte ik op terugbellen. Alleen even haar excuses aanhoren, een paar scheldwoorden haar oor inschreeuwen, klaar.
Ze nam meteen op. Met een andere, bekendere stem. Van Hildegard.
‘Ha, je bent wakker. Hoe wil je je eitje?’
‘Hard,’ fluisterde ik.
De keuken geurde naar koffie en vers brood. Hildegard stond aan het aanrecht een banaan in plakjes te snijden. Ze droeg een houthakkersoverhemd en een gebleekte spijkerbroek. Een countryzangeres op leeftijd.
‘En?’ Ze draaide zich om. ‘Hoe was je eerste nacht?’
Ik knikte. ‘Goed.’
‘Goed of heel goed?’
‘Heel goed. En die van u?’
Ze hoorde mijn vergissing niet, ze wees naar het raam en begon over het weer. Karl zat in de schaduw van een taxus, met op zijn schoot een laptop.
‘Kijk, je vader is aan het werk. Ik had niet durven hopen dat het daar ooit nog eens van zou komen.’ Onder haar ogen waren donkere kringen. ‘Dat betekent wel dat je het vandaag met mij zult moeten doen. Maar neem eerst eens plaats.’ Ze gebaarde naar de gedekte tafel. Een mandje met croissants, schaaltjes met jam, kaas, een kan met vruchtenyoghurt. Voor mij alleen. Geen gegraai van andere handen, geruzie.
‘We zijn gisteren iets vergeten,’ vervolgde ze. ‘Stom, ik heb er gewoon niet aan gedacht. En dat terwijl de directeur me nog zo op het hart drukte…’ Ze legde een pil op mijn bord. ‘Zou het erg zijn? Een keertje overgeslagen?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Neem hem nu maar meteen. Voor we het weer vergeten. Wil je er water bij? Melk?’
‘Niet nodig.’ Ik had hem al ingeslikt.
Getsjirp van krekels. Hildegard liep met een parasol de tuin in. Ze wenkte, toen ik bij Karl bleef staan. Zijn gezicht ging grotendeels schuin achter een zonnebril, toch kon je zien dat zijn stemming niet al te best was. Hij mompelde iets wat op ‘Goedemorgen’ leek, maar in mijn hoofd was het een en al geklots en gedein, de pil begon te werken en vaak verstond ik dan een minuut of wat de dingen te positief. Misschien was het eigenlijk ‘Oprotten’ geweest of ‘Morgen ben je weg.’
Ik schraapte mijn keel en zei hem zo vriendelijk mogelijk gedag.
Karl keek op van zijn scherm.
‘Hoe is het, jochie?’
‘Kan niet beter,’ zei ik.
‘Fijn. Doet me deugd.’
‘Nou, tot later,’ zei ik.
‘Weet je…’ Hij typte een woord. ‘We zijn er om jou te helpen. Help jij ons dan ook een beetje. Vooral haar.’ Hij knikte naar Hildegard, die inmiddels de parasol had uitgeklapt en opnieuw wenkte.
‘Dus als jij nou het kind speelt,’ zei hij zacht. ‘Dan doen wij de ouders.’
Gerard van Emmerik