Feuilleton: Gerard van Emmerik – Zweden of Noorwegen; of misschien Denemarken (14)
Mijn eerste week als Kratz… Beter dan mijn vorige leven. Oké, ik miste Neil, die het vertikte te bellen, al was het maar om een quiz in mijn oor te fluisteren, en slapen ging niet best doordat de balkondeuren dicht moesten blijven en Hildegard zich op haar stretcher in de hoek om de paar minuten bewoog. Maar wanneer ze ’s ochtends in de keuken op me zat te wachten aan een gedekte tafel met croissants en vers grapefruitsap, dan deden die twee uurtjes slaap er minder toe. Ik werd juist elke dag scherper, want voor mijn hersenen was er behalve de pil ook zeewier en gerookte makreel.
Karl zat meestal in de voorkamer op zijn laptop te beuken, in boxershort en gescheurd T-shirt, ongeschoren, zweetplekken onder zijn armen. Waarschijnlijk werkte hij hele nachten door, bleker en bleker werd hij. ‘Kijk je vader nou toch eens,’ werd Hildegard niet moe te fluisteren. ‘Je hebt een ongelooflijk inspirerende invloed. Hij is goed op dreef. Dat was vroeger wel anders.’
‘Ja,’ antwoordde ik dan. Want als je er lang genoeg moeite voor doet, herinner je je van alles, ook de dingen die misschien geen herinneringen zijn.
En verder, die eerste dagen? Ik stootte in de hal een vaas om. En nog een. En toen nog een. Per ongeluk, denk ik. Op het witte kleed in de woonkamer morste ik cola. Ik vergat de keukenkraan dicht te draaien. Hildegard veegde de scherven op, ze behandelde het kleed met vlekkenoplosser, ze zwabberde de plavuizen. ‘Je doet het niet expres,’ zei ze. ‘Het zijn gewoon de zenuwen.’
Op vrijdag kwam er visite. Hildegards clubje. Drie vrouwen in net zulke gekreukte houthakkershemden en spijkerbroeken als zijzelf. Ze beweerden dat ik een schatje was, zo lekker stil, niet dat ADHD-achtige van tegenwoordig, ik had zeker wel een hele lading chatvriendinnen, nee, bloos maar niet…
En daarna gingen ze met bekers cappuccino op de bank liggen kletsen over de dreigende oorlog tussen Sudan en de rest van de wereld, de voor- en nadelen van een leesbril en religie, en dat ze zelf ook een kind wilden nemen, graag zo eentje als ik, hoogstens iets jonger. En een van de dames lachte weer naar me en verzuchtte: ‘God wat lijkt hij toch sprekend…’
Hildegard knikte. ‘Lieverd,’ zei ze, ‘word je ons zo langzamerhand niet zat? Ga lekker naar buiten.’
Buiten. Waar Karl op het terras zat te typen, en zonder van zijn scherm op te kijken mompelde: ‘Ha die Iwan. Hoe gaat het? Alles oké?’
‘Alles oké,’ zei ik.
‘Mooi zo.’
Ik wachtte nog een poosje, totdat hij zou zeggen: oei, foutje, sorry jongen, maar hij werkte gewoon door. En waarom niet? Een nieuwe achternaam, dan kon net zo goed ook de rest veranderen. Niet iets om moeilijk over te doen.
Iwan dus. Iwan Kratz.
Gerard van Emmerik