Column: Erik Nieuwenhuis – Opinel no.8
Opinel no.8
Ik heb ‘De jongen en het mes’ van Remco Campert altijd een wonderlijk mooi verhaal gevonden. Van de aanstekelijke openingszin (‘Je stampte met je voet op de grond en er was een feest’) tot de laatste zin (‘Toen, terwijl hij verlegen glimlachte, legde hij zijn linkerhand voorzichtig op Bella’s schouder, zijn andere hand, waarin het mes, hield hij, bang om haar te zullen snijden, krampachtig naar achteren’) ademt het verhaal iets wat je het best kunt omschrijven met, alweer, een citaat uit het verhaal zelf: ‘waanzinnig cool’. Maar hier gaat het om de titel. Ik ben altijd een jongen met een mes geweest, van mijn eerste, roestige, uit een kauwgomballenautomaat getrokken mesje, via een verloren Zwitsers legermes tot de ontdekking van de opinel. Sinds mijn twintigste ga ik – hoewel de gemeentewet van de stad waar ik woon zulks verbiedt – nooit zonder mijn opinel de deur uit. Je weet nooit wanneer je het nodig hebt. Vandaag nog had ik even de aanvechting om hem aan de kassajuf te geven, die moeite had een plastic zak vol muntjes van 20 eurocent te openen. Ik bedacht me nog net op tijd dat kassajuffen niet houden van jongens met messen en gaf haar mijn fietssleutel. Daar ging het ook wel mee.
Ik wist niet wat een opinel was, tot ik met mijn broers en buurjongen het onverklaarbaar bewoonde pand Ubbo Emmiusstraat 10a aan een grondige opknapbeurt onderwierp. De buurjongen had een door regelmatig gebruik dof en bot geworden zakmes van Franse makelij, dat dat weekend zowel geschikt bleek om er bierflessen mee te ontkurken als om er behangbanen mee te snijden en kleine schroefjes mee te verwijderen. Maar dat was niet de reden waarom ik meteen wist: dit wordt mijn mes, voor de rest van mijn leven. Dat was een louter esthetische aangelegenheid. Ik vind ze boven alles namelijk vooral heel erg mooi. Ik vind het niet eenvoudig uit te leggen waar hem dat in zit. Het zal de combinatie van eenvoud en elegantie zijn. Als je een kind vraagt een zakmes te tekenen, komt het hier ongeveer op uit.
Of ik het van de buurjongen geleend, gekregen of gestolen heb, weet ik niet meer. Wel dat ik het kwijtraakte en dus een nieuwe moest kopen. Dat kon, lieve jonge lezertjes, toen nog alleen in Frankrijk. Mijn tweede opinel kocht ik bij een tabakswinkel op de Champs Elysées. Die raakte ik opnieuw kwijt, waarna ik besloot tot een pelgrimage naar Saint-Jean-de-Maurienne, waar Jacques Opinel, de kleinzoon van de oer-ontwerper, me rondleidde door zijn museum en me na afloop een opinel, no. 8 cadeau deed. Ook die hield ik maar kort in mijn bezit. Elke volgende keer dat ik in Frankrijk kwam, kocht ik een nieuwe en elke keer dat ik door de detectiepoortjes op een vliegveld moest, raakte ik hem weer kwijt.
Vijftien opinels (No. 8) later, besloot mijn numalige geliefde dat het uit moest zijn en gaf me een kostbaar exemplaar met een uit olijfboomhout gesneden handvat. Zoiets waardevols zou ik maar zo niet kwijtraken, toch? Ik hoop dat de Canadese grensbewaker die het me afpakte er net zo blij mee is als ik toen ik het kreeg. Toen ik mijn vrouw met hangende schouders opbiechtte dat ik het had moeten inleveren, streden verwijt, teleurstelling en meewarigheid in haar blik om voorrang. Achteloos viste ze het hare uit haar broekzak, om te laten zien hoe ‘anyone who cares enough to do something right’ met z’n spulletjes omgaat. Dit jaar mei vlogen we samen naar Sardinië. Het afgebeelde mes is mijn opinel, die met twaalf vluchten het mes is dat het het langst bij me heeft uitgehouden. Het hare bleef achter op het vliegveld van Alghero.
Het zou een aardige reeks zijn: seriële monogamie met huiselijke voorwerpen: koffiezetapparaten, boekenkasten, aanrechtdoekjes en matrassen (vooral die laatste!). Maar volgende week gaan we gewoon verder met de aflevering ‘girocheque’.
Erik Nieuwenhuis
Wat een leuke column. Zuiver geschreven. En dan te bedenken dat lui als Bert Brussen de Volkskrant mogen volpoepen…