Waarom je nooit een boek moet wegdoen:

Scheepsladingen literaire werken van verdwenen en vergeten schrijvers zijn onvindbaar, terwijl ze toch ooit zijn gedrukt, in winkels te koop geweest en door nog vergetener recensenten besproken, – waar zijn ze?

Terloops voorbeeld: Jacob Hiegentlich (1907-1940), ternauwernood in enig letterkundig handboek te vinden (ik schreef over hem in De laatste deur), debuteerde in 1925, zeventien jaar oud, met een ondeugende roman, Het zotte vleesch, onder het pseudoniem David Josua de Castro. Zijn vader, gegeneerd door de compromitterende inhoud, kocht de hele oplage op, sedertdien lijkt het boek van het aardoppervlak te zijn verdwenen: men is er al meer dan tachtig jaar naar op zoek, – waar is het, dat ene exemplaar dat allicht nog ergens moet zijn?

(Magisch realisme: nauwelijks heb ik dit neergeschreven, het heeft wel iets van een bezwering, of ik lees in de krant dat het boek alsnog is gevonden: dat ene exemplaar hield zich schuil in het boekentrommeltje van een jeugdvriend van Hiegentlich. Wie schrijft die blijft. Het zotte vleesch beleefde een heruitgave in 2007, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de schrijver.)

Aldus Jeroen Brouwers op pagina 68 van het net verschenen Restletsels.

De nieuwe Brouwers bevat weer enkele prachtige anekdotes over schrijvers. In Restletsels. Feuilletons 9 ([‘Uitgeverij Noli me tangere, Zutendaal / onder protectoraat van’] Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen 2012), in Restletsels dus, schrijft Jeroen Brouwers over Marcel van Maele (‘Hij was een losgeslagen anarchistische gek, hij was een van de zachtaardigste mensen die ik heb gekend’):

Bestelde in het café een taxi. Die kwam voor. Hij stapte in. Door de andere deur stapte hij weer uit om zingend het café aan de overkant te betreden.

[p. 148]

Deze actie had Van Maele (1931-2009) waarschijnlijk afgekeken van Charlie Chaplin, die in City Lights – één van de beste films ooit – min of meer hetzelfde doet. Maar dat maakt het niet minder geestig, integendeel: op deze wijze slapstick citeren, wie bedenkt en doet dat nou.

Anekdotes. In C’est la vie (Uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam 2010), ‘een e-mail correspondentie’ tussen Deborah Campert & Barbara van Kooten, schrijft de laatste:

Ik moet denken aan die keer dat Remco en jij in Iviers waren en verderop in het café in Brunehamel flink hadden gedronken. Er moesten nog boodschappen worden gedaan, en op het lege dorpsplein zag jij ineens een lama staan.

Uit angst dat je een hallucinatie had durfde je niks tegen Remco te zeggen.

’s Avonds kon je je niet meer bedwingen. Je zei: ‘Rem, ik moet je iets bekennen… Ik dacht vanmiddag dat ik in Brunehamel een lama zag staan.’

Remco antwoordde opgelucht: ‘Goddank.’

(pp. 20-21)

Anekdotes. Remco Campert en de drank: ergens midden jaren tachtig had hij opgetreden tijdens een literair festival in Groningen, en na afloop belandde hij met enkele jeugdige bewonderaars in café Het Pakhuis. Remco Campert had het duidelijk naar zijn zin, was constant aan het woord en ledigde het ene glas na het andere. Wie er, naast mijzelf, nog meer bij Campert aan het tafeltje zat weet ik niet meer – op één persoon na, wiens aanwezigheid ik nooit zal vergeten: Sako Kiers, samen met Erik Nieuwenhuis bedenker en oprichter van het literaire blad Schrijver & Caravan, winnaar van een door Knippenbergs krant uitgeschreven schrijfwedstrijd, dichter van de onder het pseudoniem Jasper Tuuk verschenen bundel Gesignaleerd in zomers in jurkjes op straat ([eigen beheer], Groningen 1994), waarin hij noteerde, lang voordat Martin Bril met zijn ‘rokjesdag’ kwam:

Gesignaleerd

in zomers

in jurkjes

op straat

ijsjes

pijpende

meisjes

(p. [16])

IJsjes, dat is voor mij sinds ik dit las het begin van de zomer. IJsjes, niks korte rokjes.

Ook in deze bundel, die een officiële herdruk verdient:

Tepels

Ik ben de laatste tijd weer erg voor tepels

Vooral van die forse vrouwentepels

Daar ben ik erg voor

Ja het is waar

Ik was een tijdje tegen tepels

Maar nu ben ik weer voor

(p. [8])

Terug naar Het Pakhuis, midden jaren tachtig, waar Remco Campert rokend, pratend en drinkend aan een tafeltje zit met een aantal jonge bewonderaars. Sako Kiers, enthousiast, merkt plotseling op: ‘Ik vind dat zo mooi dat u nog zo drinkt op uw leeftijd.’ Bam! Campert viel stil, dronk zwijgend zijn glas uit en verliet het café.

Ik snapte Sako niet, Sako begreep niet waarover ik het had.

Sako Kiers heeft nu ongeveer de leeftijd van Remco Campert toen. Net als ik. En ik weet niet hoe het met Sako zit, ik ben hem al jaren uit het oog verloren – volgens mij woont hij met vrouw en een grote schare kinderen in Nijmegen –, maar ik ben er, op mijn leeftijd, tot mijn dagelijks genoegen nog niet mee gestopt, met drinken.

Sako, drink jij ook nog zo? En, belangrijker: schrijf je nog?

Karel ten Haaf