Feuilleton: Gerard van Emmerik – Zweden of Noorwegen; of misschien Denemarken (17)
‘Zalig.’ Inmiddels stond Hildegard tot haar knieën in het water. Ze wenkte. ‘Probeer nou.’
‘Uit, die kleren, mannetje!’ riep Judith.
Langzaam knoopte ik mijn broek los.
Het zou een quiz van Neil kunnen zijn.
Vijf dingen om te wantrouwen.
Opeens zomaar naar buiten mogen. Hek onvergrendeld. Nieuwe vader merkt niets van vlucht. Groot bos, toch meteen gevonden worden. Vriendin heeft toevallig bikini bij zich, omdat…
Omdat ze wist dat er gezwommen ging worden. En niet alleen gezwommen.
Uit, die kleren.
En dan het water in, mannetje dat straf verdient.
Waarschijnlijk eerst onschuldig gespetter. Kom! Verder van die oever af, zo diep is het niet, angsthaas. Iedere jongen houdt toch van zwemmen? Eens kijken hoe lang je onder water durft, wij tellen…
En dan?
Voordat je nee kunt schudden duwen hun handen je hoofd omlaag. Geen lucht. Armen, benen, mannetje spartelt om los te komen. Lukt niet. Verzuipen gaan ze je. Niks adoptie, niks lieverd, alles volgens plan.
En daarna bellen ze 112 en beweren ze dat je opeens onder water verdween. Weg. Dat ze nog geprobeerd hebben je omhoog te krijgen. Tevergeefs, je lichaam werkte niet mee, te zwaar, logisch, bijna volwassen, die knul. Dat ze om hulp hebben gegild, gekrijst hebben ze, maar ja, in zo’n bos, geen mens in de buurt…
‘Schiet op, lieverd.’ Hildegard glimlachte. ‘Straks wordt het donker.’
Gehoorzaam schoof ik mijn kleren op een hoopje. Zolang mogelijk wachten.
Een eerste moeder is normaal. Zoals Glenda dacht dat elke vader een celebrity was en elke moeder MS had en zich alleen kon voortbewegen in een scootmobiel, zo was het voor mij logisch dat een moeder altijd droomde over weggaan.
Dat een moeder altijd de helft van de dingen die ze in de supermarkt koopt terugbrengt. Een moeder de caissière te verstaan geeft dat de gerookte ham niet lekker was. Hoor je me, het was niet te vreten!
Een moeder geen genoegen neemt met ruilen, ze wenst de chef te spreken, een lange magere man die zich verontschuldigt, maar nee, dat is niet voldoende, hij moet ook proeven, vooruit, probeert u het zelf, want u denkt natuurlijk: dat mens zeurt. Ik wil dat u proeft, nu! En hij kijkt naar de moeder en naar de jongen, en dan proeft hij en zegt: ‘Ja, u hebt volkomen gelijk mevrouw, veel te zout.’
Een normale moeder schrijft brieven naar een soepfabrikant, blik geopend, soep spoot eruit, hele jurk smerig.
Een moeder ruilt bijna alles. Te kort, die jas, die bh te strak, te hard die rugleuning van de nieuwe stoel. Ruilen. Behalve een kind. Dat lever je gewoon af bij een instituut. Zonder er eentje terug te hoeven.
‘Wat is er? Lieverd, wat doe je?’
Wat ik deed? Gewoon wat liggen nadenken, in het vochtige mos langs een plas. Grijnzen ook, naar twee vrouwen, Hildegard en Judith, die zich over me heen bogen, straaltjes modderwater dropen uit hun haar, mijn borst werd nat.
Hildegard streelde mijn voorhoofd. ‘Je hijgt zo,’ zei ze.
Haar vriendin fluisterde dat het niet goed met me ging, helemaal niet goed.
Gerard van Emmerik