Feuilleton: Gerard van Emmerik – Zweden of Noorwegen; of misschien Denemarken (19)
Ik zat met Hildegard en Karl in de schemerige, naar sigaretten stinkende woonkamer te zwijgen. De dames waren na nog wat loos gebabbel, borrelnoten en een paar glazen wijn vertrokken.
Hildegard, naast me op de bank, bestudeerde haar nagels, Karl, in de leunstoel tegenover ons, krabde langdurig aan zijn neus.
Ik vroeg of ik een boterham mocht.
‘Eerst moeten we praten,’ zei Hildegard.
Karl schraapte zijn keel.
‘Ga ik wel even naar boven,’ zei ik.
Hildegard schudde nee. ‘Met jou,’ zei ze. ‘We moeten met jou praten.’
Ze keek naar Karl.
Het was zover, ik voelde het. Ze gingen vertellen dat het tijd werd om mijn tas weer in te pakken. Neil kreeg alsnog gelijk, gedumpt werd ik, terug naar het instituut. Mijn leven als Kratz was voorbij. Vreemd hoe snel je je hecht aan dingen. Ik zou het missen, allemaal, de koele plavuizen, het bemoste terras, het hek… Mijn kamer, met de vergrendelde balkondeuren, Hildegards gezucht en gedraai, ’s nachts, op de stretcher in de hoek… De grote glazen kan met vruchtenyoghurt bij het ontbijt, ’s avonds de pizza’s… Het getjirp van de krekels…
En misschien ook Karl en Hildegard zelf.
‘Moet ik beginnen?’ vroeg Karl.
Hildegard knikte. ‘Doe maar.’
‘Dus ik mag het weer opknappen.’
‘Dat krijg je als jij in onze afwezigheid gaat zitten kletsen over Silvio.’ Hildegard glimlachte. ‘Dan gaan ze het over Hitler hebben. En al die andere mannetjes. Terwijl we nog zo hadden afgesproken te zwijgen over the past.’
‘Waarom nou ineens overschakelen op Engels?’ zei Karl.
‘Misschien een teken van ongemak, who knows? Lieverd… ‘ Ze legde een hand op mijn knie. ‘Als ik zou vragen: vertel over je vader, wat zeg je dan?’
‘Niks,’ mompelde ik. ‘Dat-ie uit Zweden komt. Of Noorwegen of…’
‘Fout!’ Ze wees naar Karl. ‘Daar zit hij, je vader. Onthou dat! Anders gaat het mis. Daar zit je vader, en dat gekke mens hier naast je is je moeder. Als je over Skandinavië begint is het einde zoek. Mensen gaan doorvragen, om het niet over zichzelf te hoeven hebben, hun eigen ellendige niemendallige leventje. Zodra ze drama ruiken, gaan ze wroeten. Skandinavië? zullen ze zeggen. Waar die vent vandaan komt? Die gek? Die een jongetje achter zich aan kreeg, dat zich inbeeldde dat…’
De bel ging. Ik wist niet eens dat er een bel was. Zo’n dingdong, met een nagalm.
Hildegards hand kneep te hard in mijn knie.
‘Je vriendinnen?’ fluisterde Karl. ‘Misschien iets vergeten? Hij verroerde zich niet.
Hildegard stond op en liep met stijve pasjes de kamer uit.
We luisterden, Karl en ik. De voordeur ging van het slot. Hildegards stem, hoog, vragend. Een andere stem, lager, gaf antwoord.
Daarna voetstappen in de gang, niet alleen die van Hildegard. En een raar, piepend geluid.
‘Iemand voor jou, lieverd. Een vriend…’ Hildegard knipoogde. ‘Nee, wat zeg ik, je vriend.’
Hij was langer dan ik me herinnerde. Magerder ook. Hij trok een rolkoffer mee de kamer in.
‘Hé,’ zei ik, ‘Neil, leuk, man.’
Zijn haar zat in de war. Schuw keek hij me aan. ‘Ik dacht…’ zei hij langzaam, ‘… ik ga eens langs.’
Gerard van Emmerik