Recensie: Arthur Japin – Maar buiten is het feest
De schuldigheid van het woord onschuld
Arthur Japin schrijft verhalen die werkelijke historische gebeurtenissen in zich dragen, maar hij heeft er nooit een misverstand over laten bestaan of er al dan niet sprake is van geschiedkundige reconstructies: ‘Aan de waarheid heeft een mens niets. Die vervormt de dingen maar’ (De droom van de leeuw, 2002). Dit geldt ook voor zijn nieuwste roman: Maar buiten is het feest. Het verhaal heeft raakvlakken met de levensgeschiedenis van theaterdiva Karin Bloemen, maar is volledig fictief. La Bloemen heeft Japin geïnspireerd en de beschrijvingen van hoofdpersonage Zonne doen aan haar denken, maar een biografisch werk is het allerminst.
Bij het lezen van de naam Zonne krommen de tenen licht, maar er wordt gelukkig al vroeg in het verhaal een reden gegeven voor de kinderlijke roepnaam van hoofdpersonage Weijnanda Kabouw. Zij is een bekende, extraverte zangeres die verwikkeld is in een rechtszaak om de voogdij over haar nichtje Lotte. De oudere zus van Zonne is omgekomen bij een woningbrand en de zangeres wil het meisje uit handen houden van de vader. Zijn achternaam is namelijk ook Kabouw. Zonne en haar zus waren niet veel ouder dan Lotte toen het seksueel misbruik door hun stiefvader begon. ‘Zonne’ is de koosnaam die Wijnanda kreeg van haar biologische vader, een ontastbaar maar ook onaantastbaar bezit uit de tijd dat de zussen nog ‘onbelast’ waren:
Ik had nog geen gedachte aan volwassen lichamen gewijd. Er bestaat een tijd waarin we ons die onbewust zijn. (…) ‘Een tijd van onschuld’ heb ik die eerste jaren horen noemen, maar dat lijkt me onjuist. Voor mij hebben ‘schuld’ en ‘onschuld’ hun betekenis verloren. ‘Onbelast’ lijkt mij een betere term voor de tijd waarin grote mensen voor een kind nog geslachtsloos zijn als poppen, ‘onbezorgd’.
Kinderlijke onschuld wordt in Maar buiten is het feest een heel beladen en misplaatste term als men bedenkt hoe de kinderen in dit verhaal die onschuld verliezen. Zonne is erg eerlijk over haar eigen gedrag. Ze verhult bijvoorbeeld niet dat ze haar stiefvader schaamteloos verleidt, in een wanhopige poging haar andere, jongere zusje te sparen. De volwassen man maakt daar handig gebruik van, daar is ze zich van bewust. De absurde – in de ogen van een buitenstaander belachelijke – strijd tussen Zonne, haar zus en haar moeder om de aandacht van hun maniakale stiefvader en echtgenoot stelt het begrip van de menselijke psyche flink op de proef.
Japins hoofdpersonage weet haar geschiedenis verrassend rationeel over te brengen. Ze overziet, ondergaat, reflecteert en houdt zichzelf op theatrale wijze overeind:
‘Het is mooi.’ Dit zegt ze in zichzelf. Tégen zichzelf. Af en toe doet ze dat. Hiermee is zij op een dag begonnen. Omdat het nodig was om dat een keer te horen. Dat lichaam had weleens iets liefs verdiend. Sindsdien herhaalt zij deze woorden af en toe. Wanneer het nodig is.
Een demonstratief staccato waar je nekharen van overeind gaan staan, zo dik ligt het erboven op. Dat geldt ook voor de spiegels, de foto’s, de kermis, de doodgetrapte babymuisjes en de vele verwijzingen naar het verschil tussen binnen- en buitenkant: een zich herhalende veelvoud aan symboliek, gillend als een pauw. Overdaad schaadt, hoewel: Karin Bloemen is er groots door geworden.
Marleen Nagtegaal
Arthur Japin – Maar buiten is het feest. De Arbeiderspers, Amsterdam, 312 blz.