Recensie: Haruki Murakami – Kangoeroecorrespondentie
Blauwdruk van een mythologie
Zestien was ik, toen ik uit pure nieuwsgierigheid naar de inhoud van een boek met een geel schaap op de cover één van Murakami’s meest postmoderne romans uit het schaarse aanbod van de bieb te H. plukte. Nog zalig onbekend met dat fenomeen kon ik absoluut geen chocola maken van hetgeen er in het boek werd verteld. Wel maakte ik kennis met een intrigerend literair universum en een cultuur die me tot op de dag van vandaag bleef fascineren: het ergens in een parallel Japan gesitueerde rijk van Murakami’s verbeelding.
In Japan wordt zijn werk juist als zeer on-Japans gezien, dus dat ik nu iets meer weet over die rond de onverenigbare polen van sereen zenboeddhisme en platvloers consumentisme cirkelende beschaving, heb ik me wellicht verbeeld. Inmiddels ben ik een goede bekende in de kosmos die Murakami heeft geschapen. En net zoals de obsessie met Wenen, het circus en beren bij John Irving kan gaan tegenstaan, de zoveelste luisterrijk in taal gevatte vlezige kut van Wolkers je te gortig wordt, komen ook sommige aspecten van het werk van Murakami je op een gegeven moment de strot uit. Niet weer een personage dat van jazz of honkbal houdt, niet nog een enerzijds uiterst alledaags maar anderzijds bevreemdend perfect meisje en oh, daar duiken we weer de krochten van het magisch-realisme in, hoezee. Murakamimoeheid.
Al die geijkte thema’s komen ook terug in de verhalen die onder de naam Kangoeroecorrespondentie terug. De verhalen reiken van sober-realistisch tot absurd metafysisch, zijn vaak metafictioneel (een verhaal over het vertellen van verhalen) en altijd weer doemt de vraag op in hoeverre de vertaler schuld heeft gehad aan de vaak weinig intrigerende zinsstructuur en de soms kneuterige woordkeus. Gewone levens in de dorre buitenwijken van Tokio krijgen een sinistere wending wanneer de duisternis, binnengeslopen door een kier in het uitspansel van de realiteit, zich in al haar ongerijmdheid manifesteert.
De hier samengebrachte verhalen verschenen al eerder, in zowel het Japanse – en dus voor de meeste westerse lezers niet toegankelijke – verzameld werk, als in de bundel The Elephant Vanishes (Knopf 1993). De thematische gemene deler laat zich omschrijven als de onoverbrugbare afstand tot de ander; hoe je kan vervreemden van je meest naaste naasten of de onverklaarbare intimiteit die je met een volstrekt vreemde kan beleven.
Toch zijn het juist deze korte verhalen waarin Murakami zijn meesterschap toont. Hij heeft geen zogenaamd magnum opus dat 1283 pagina’s omvat nodig om zijn punt te maken. ‘Hoe ik op een zonnige ochtend in april mijn 100 procent perfecte meisje tegenkwam’ bevat de blauwdruk van het verhaal dat in IQ84 tot orkestrale proporties opgeblazen vooral aanvoelde als een maand lang driemaal daags eten bij de McDo: smakeloos, moddervet, maar nooit echt verzadigend. Hier heeft datzelfde verhaal echter de vorm van een slechts acht bladzijden bestrijkende, verfrissende amuse gekregen, die niettemin qua smaaksensatie nauwelijks onderdoet voor een volwaardig hoofdgerecht.
Meriel Benjamins
Haruki Murakami – Kangoeroecorrespondentie. Vertaald door Jacques Westerhoven. Atlas Contact, Amsterdam. 270 blz. € 21,95.