Nieuws: Anderen over Nanne Tepper
De dood van Nanne Tepper kwam als een schok voor velen. Op het web staan enkele mooie herdenkingen.
Johanz Westerman schrijft op de site van Vera (een poptempel in Groningen):
Na vijftig jaar geleefd te hebben was het op. Als ik eens naar de lokale snackbar ging trof ik hem daar vaker aan dan wat mij goed leek voor zijn gezondheid en het viel me op hoe hij achteruit ging. Skin on bone, maar nog steeds een gepeperd mondje. Een begaafd spreker, scherp en genadeloos. En altijd met humor. We stonden elk gesprek minstens een paar keer te schateren. Alles wat rook naar idioterie moest het ontgelden.
Even vurig was hij als het om bepaalde muziek ging. Het enige wat hij uiteindelijk nog kon doen was hierover schrijven voor de Prime Time. Tot dat dit ook niet meer ging. Een van de redacteuren kreeg een berichtje dat het hem niet meer lukte.
‘Sorry Jan, ik schaam me dood maar het wil gewoon niet. Brein in duigen. Sorry!’
Collega-schrijver Gerbrand Bakker zag zich als onderdeel van een driemanschap waartoe ook Nanne Tepper en Jaap Scholten behoorde.
Ik schrok toen ik net het bericht las dat hij dood is. Ik zei zelfs “Nou ja!” tegen het computerscherm. Ik vind het jammer en erg. Het is of er – het slaat nergens op, het zit in míjn hoofd, maar toch – één van een driemanschap weggevallen is. Hij is al gecremeerd, hij is al helemaal weg.
Reinjan Mulder herinnert zich hoe hij Tepper ging interviewen:
Liever ga ik terug naar 1995 en naar het kleine huisje dat Nanne Tepper toen in de Nieuwstraat, in een arbeidersbuurtje bij het Groninger station, bewoonde. Hoe we daar geëmotioneerd over boeken en over muziek zaten te praten, terwijl hij onafgebroken sjag rookte. Toen ik weg ging dacht ik zelfs even een vriend te hebben gevonden. Maar het werd er een die ik nooit meer zou terugzien.
Schrijver Jo Willems herdenkt Tepper op zijn blog:
Hij kon Mahler bijna infantiel ophemelen, iets wat ik bijna als een noorderlijke afwijking beschouw. Ik hou van Mozart. Nanne haatte Mozart: ‘Mozart is een en al ironie en als ik ergens een gloeiende kuthekel aan heb is het ironie.‘