Recensie: Thomas Rosenboom – De rode loper
Rock-‘n-roll achter de schermen
Het oeuvre van Thomas Rosenboom wordt bevolkt door hoofdpersonen die net buiten de groep vallen. Mensen die wel hun best doen, maar nooit aansluiting bij de rest vinden omdat ze licht wereldvreemd zijn. Dierenarts Rebert van Buyten, apotheker Anijs en scheepsbouwer Berend Bepol krijgen er een gelijkgestemde bij: Lou Baljon in De rode loper.
De rode loper is een optelsom van verloren dromen. Lou Baljon ziet een toekomst voor zich als roadie bij een Arnhemse band. Daarmee is zijn positie bepaald: rock-‘n-roll achter de schermen. Zijn enige momenten van faam bereikt hij als hij voorafgaand aan een optreden de apparatuur kan vastzetten door grote spijkers in de podia te jensen. Die momenten en de meisjes die zich vrijwillig laten nemen in het bestelbusje zijn voor Lou voldoende voor een zinvolle invulling van zijn bestaan.
Toch zit de weg naar de roem er niet in: de band breekt niet door, de bandleden krijgen gezinnetjes, Lou Baljon krijgt lichamelijk malheur en opeens is het rock-‘n-roll-bestaan in de provincie een treurige lachspiegel van de nagejaagde werkelijkheid. Op aanraden van journalist en vriend Eddie, een opmerkelijk plat karakter, verhuist Lou naar Zevenaar, waar hij in eerste instantie een opnamestudiootje begint. In plaats van rock-‘n-roll-bands zijn het nu de plaatselijke carnavalsverenigingen met hun monsterlijke muziek die door de boxen klinken. Lou verdient bij als huwelijksfotograaf, maar blijft zelf vrijgezel.
Op dit punt in het verhaal aangekomen, lijkt het of Rosenboom niet heeft durven kiezen: de psychische en fysieke teloorgang volgen van Lou, waardoor de nadruk komt te liggen op een psychologische roman of een nieuwe lijn inbrengen in de roman waardoor het gehele boek anders te lezen is. Rosenboom kiest (en daarmee wijkt hij af van zijn vorige boeken) voor het laatste. Naarmate je verder in het boek komt wordt de plotlijn onrealistischer en krijgt de satire meer de overhand.
Al eerder in De rode loper blijkt dat Lou (en ik vermoed de schrijver ook) een afkeer heeft van carnavalsverenigingen. Nog erger lijkt de musicalvereniging te zijn:
Door de open deur zag hij iets later dat het beginnummer niet gezongen kon worden zonder de bijpassende bewegingen die hij al bij de première had gefotografeerd: ging het over de zon, dan wees iedereen naar boven, over een jij, dan naar voren, en als het over een lichaamsdeel ging, dan pakten ze dat vast. Alleen al de aanblik benauwde hem, de vrolijkheid sloeg hem op de borst, en toen kwam daar de muziek nog bij.
De satirische toon wordt sterker als Lou een gebouw gaat kraken waar hij een undergroundbioscoop in kan vestigen. De plaatselijke wethouder wordt als een karikatuur beschreven, een opportunistisch heerschap dat zichzelf volgaarne afrukt bij de Pirelli-kalender op de wc van de bioscoop. Zo’n typering gaat ten koste van de geloofwaardigheid van de roman. Als Lou vervolgens op het briljante idee komt om toeschouwers over de rode loper binnen te laten komen om vervolgens naar zichzelf te gaan kijken, lijkt het verhaal op te schuiven naar een maatschappij-kritische roman:
Narcisme is de ziekte van deze tijd, half Nederland lijdt aan een mateloos verlangen naar aandacht en bewondering, maar hoe krijg je die als je niks bijzonders kunt?
De rode loper is op dat moment ver afgedreven van de roman over een rock-‘n-roll-bestaan. In plaats van zelf zo’n leven in de schijnwerpers te leiden, al is het slechts als roadie bij een band, geeft Lou mensen die niets kunnen een plaats in de spotlight. Wat ik mis in deze roman zijn die typische Rosenboomscènes waarbij je handenwringend zit te kijken naar een hoofdpersoon die zijn eigen graf aan het graven is. Die beklemming zit er deze keer helaas niet in.
Coen Peppelenbos
Thomas Rosenboom – De rode loper. Querido, Amsterdam. 252 blz. € 24,95 (geb.), € 19,95 (ppb.)