Column: Erik Nieuwenhuis – Die Blendung
Die Blendung
Toen ik net op kamers woonde, kreeg ik bezoek van een studiegenoot die na een blik op mijn boekenplank vol verbijstering uitriep: ‘Wat heb jij weinig boeken!’ Helemaal precies weet ik het niet meer, maar ik denk dat het er tien waren. Zes jaar later sprak ik een literair criticus die vol onverholen trots liet weten dat hij begonnen was de boeken in zijn boekenkast in dubbele rijen neer te zetten. Nog weer later begonnen in mijn vriendenkring mensen op te doemen die de drie en een halve Billy tussen de plee en de badkamer ‘de bibliotheek’ noemden. Ik durf daaruit wel de voorzichtige conclusie te trekken dat aan boekenbezit tot voor relatief kort een statusverhogende kwaliteit werd toegekend [Socio-literaire verkenningen, Nieuwenhuis, 2012: 3].
Ik ben, denk ik zelf, niet overdreven statusgevoelig. Mijn laatste auto was – need I say more? – een Toyota Corolla, ik heb een ijsmuts van de Knaakshop en driekwart van ons meubilair komt rechtstreeks van het grofvuil. In mijn tegenwoordig overvolle boekenkast kom ik, ondanks de driemaandelijkse literaire zuiveringen, nog steeds veel flauwekullerige boekjes tegen, zoals Das Zynische Wörterbuch, Ons nationale park De Hoge Veluwe III en Prisma pocket 1811; Straatmadelieven. Boeken die ik mijn vrouw uit handen ruk als ze ze met een vragend gezicht boven de kwartaaldoos voor de Slegte houdt. ‘Ik kan alles uitleggen,’ stamel ik dan. Naast drukwerkjes die ik om sentimentele redenen bewaar, schat ik het aantal door mij geleende maar nooit teruggegeven boeken op een kleine twintig. Ongeveer gelijk aan het aantal werken dat ik zelf ooit in vertrouwen meegaf aan mijn bezoek en nooit meer terugzag.
Mijn collectie geleende maar niet teruggegeven boeken (hierna: gmntb’s) valt ruwweg in drie categorieën uiteen. Gmntb’s die me ooit in handen zijn gedrukt door een bevlogen lezer met de woorden ‘Hier, dit móet je lezen, écht iets voor jou!’ vormen een overweldigende meerderheid. Logisch, lijkt mij. Je wilt niemand teleurstellen, maar uiteindelijk belanden zulke boeken altijd onderop de stapel naast je bed. Je weet sowieso al niet waar je de tijd vandaan moet halen om te lezen en in de schaarse uren per week dat je die tijd nog vindt, vaar je liever op je eigen kompas. Bovendien liggen er op dezelfde stapel nog boeken die je uit eigen initiatief van iemand hebt geleend. (‘Goh, heb jij dat hier gewoon staan? Daar ben ik al twaalf jaar naar op zoek!’) Ondertussen groeit de stapel, raak je gebrouilleerd met de uitlenende instantie die in sommige gevallen ook nog eens hartstikke dood gaat, verhuis je naar een andere stad, of vergeet je allebei stomweg van wie dat boek ook alweer was.
Een laatste – maar in mijn boekenkast ondervertegenwoordigde – categorie vormen de gmntb’s die je onder je hoede hebt genomen, omdat je bang was dat de oorspronkelijke eigenaar er iets doms of gevaarlijks mee zou doen. (Stel je bijvoorbeeld eens voor wat er zou gebeuren als die kerel van 31-hs met z’n TBS-oogjes zijn handen weet te leggen op een exemplaar van American Psycho.) In dat genre heb ik eens iemand gekend die al zijn boeken van de hand deed om met de opbrengst zijn caférekening te kunnen voldoen. Hij bezat één boek dat me zeer dierbaar was (en nog steeds is) en dat ik – voor hij de grootste boekenramp na het affikken van de bieb van Alexandrië ontketende – van hem had geleend. Toen hij zijn uitverkoop aankondigde, had ik het hem terug moeten geven. Het had hem in die jaren mogelijk nog twee pilsjes opgeleverd. Die moet hij nog maar eens bij me komen halen.
Die Blendung heet het boek (Het martyrium in Nederlandse vertaling). Ik herinner het me als een weergaloos avontuurlijke en geestige vertelling. Nadat ik het dertig jaar geleden achterover drukte, las ik het nog één keer, in Nederlandse vertaling. Canetti was de eerste Nobelprijswinnaar die ik las zonder de stok van een leeslijst achter de deur. Het boek eindigt met de omineuze zin:
‘Als ihn die Flammen endlich erreichen, lacht er so laut, wie er in seinem ganzen Leben nie gelacht hat.’
Wat er waar is van de bewering dat bovenstaand citaat een verwijzing is naar de nationaal-socialistische boekverbrandingen en Heines veelgeciteerde ‘Waar men boeken verbrandt, verbrandt men spoedig mensen’, weet ik niet. Maar dat ik dit boek uit de handen van de opkoper heb gered, voelt dertig jaar na dato nog altijd als een daad van verzet.
Erik Nieuwenhuis
Vandaar dat ik nooit bij je thuis mag komen.
Hoe kom je daar nou bij? De deur staat altijd voor je open en het licht brandt in de gang. Maar \’Ons nationale park De Hoge Veluwe III\’ krijg je niet terug. Dat is inmiddels wel verjaard, lijkt mij.