Column: Erik Nieuwenhuis – Theepot
Theepot
Aan de rand van mijn geheugen staat een huis langs een spoorlijn. Achter dat huis is een boomgaard met valperen. Daar moet je wegblijven, want het wemelt er van de wespen. De wc in het huis ruikt anders dan je gewend bent en dat is niet zo vreemd, want waar je drollen thuis nog even opgebaard blijven op een smetteloos bedje van wit keramiek, donderen ze hier vanuit je poepgat zo twee meter de diepte in. De wc-bril is van hout, lekker warm aan de billen, maar niet erg hygiënisch, vindt mijn moeder. In het huis langs de spoorlijn ruikt het behalve naar oude mensen en petroleum ook nog naar koekjes. Het is altijd afwachten of er froufrous of bitterkoekjes in de trommel zitten. Voor de smaak maakt het weinig uit, want het bejaarde echtpaar dat in het huis woont vult de trommel niet maandelijks bij. De wafeltjes smaken bitter en aan de amandelmoppen zit een vanillesmaakje. Meestal kun je de koekjes buigen zonder ze te breken. Op tafel staat naast de trommel een gebloemde theepot op een warmhoudplaatje. Ik kwam er graag.
Er zijn, zo weet ik sinds ik in 1990 in dienst trad van de Compagnie Internationale des Wagons Lits et du Tourisme, twee soorten mensen: koffiedrinkers en theedrinkers. Koffiedrinkers maken vaker zomaar een praatje met je. Ze kunnen minder lang zonder koffie dan theedrinkers zonder thee. Ze zijn sowieso consumptiever ingesteld. Wie koffie bestelt, neemt er vaak ook nog een kleine zoetigheid bij. Later op de avond komen de koffiedrinkers vaker dan de theeleuten terug voor een biertje of wat sterkers. Het percentage rokers onder de koffiedrinkers (vooral die van de zwarte, ongesuikerde variant) is aanzienlijk hoger. En de Diederik Stapel in mij zegt dat koffiedrinkers ook vaker en betere seks hebben dan de aanhangers van dr. Earl Grey.
Ik ben (natuurlijk) een koffiedrinker. Ik kan me geen gelegenheid herinneren waarbij ik thuis kwam en dacht: zo, en nou eerst maar eens een lekkere kop thee. Le thé c’est les autres. Ik voer wat theedrinkers betreft een actief ontmoedigingsbeleid. Ik bied mensen die op bezoek komen koffie aan. Eventueel met suiker, daar doe ik niet moeilijk over. Maar mensen die mijn gastvrijheid tarten door om thee te vragen, krijgen in mijn telefoonlijst een vetgeschreven letter T achter hun naam. Als die T in het schermpje verschijnt, laat ik de oproep onbeantwoord. Door deze vorm van selectie aan de poort bande ik theedrinkers langzaam uit mijn leven.
Als je nooit wijn drinkt, kan de kurkentrekker naar de kringloopwinkel. Hetzelfde zou in mijn geval gelden voor de theepot, ware het niet dat er, door omstandigheden die ik niet helemaal zelf in de hand heb, af en toe tóch een theedrinker onder de radar door vliegt. Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat een koffiedrinkende vriend plotseling met een nieuwe vriendin op de stoep staat en dat je aan alles ziet dat die nieuwe vriendin hem tijdelijk uit de put heeft getrokken waar hij sinds zijn vrouw bij hem wegliep in heeft liggen janken. Het is lang niet onmogelijk dat zo’n vrouw op de vraag ‘zal ik koffie maken?’ zegt: ‘Nou, ik lust eigenlijk wel thee.’ Dan kun je weinig meer doen dan je vriend veelbetekenend aankijken, met een blik die zegt: ‘Als je goeie seks wil en vaker dan eens per halfjaar, dan kun je nou nog van d’r af.’ Maar hoe lang is het geleden dat je hem zonder roodomrande ogen hebt gezien? Dat hij uit zichzelf een gesprek begon en dan eens niet over Annemarie en haar nieuwe man met wie ze ineens wél een wereldreis wilde maken. Hij ziet er zo gelukkig uit, dat je het maar zo laat met die theedrinkende nieuwe vriendin. Hij komt er zelf wel achter. ‘Thee,’ zeg je, ‘ja, dat kan natuurlijk ook.’ Voor zulke gelegenheden is het toch handig om een theepot in huis te hebben.
De gebloemde theepot uit het huis aan de rand van mijn geheugen zag er precies zo uit. Ik weet niet wat ermee gebeurd is. Na mijn negende heb ik de bejaarde mensen met de houten wc-bril nooit meer teruggezien. Maar toen ik in de zomer van 1997 aan de Da Costakade ging wonen, bleek de vorige bewoonster deze pot als welkomstcadeau te hebben achtergelaten. Ik kon hem – om begrijpelijke sentimentele redenen – niet weggooien. Het is verleidelijk om een plot te bedenken waarin dit exemplaar uiteindelijk dezelfde is als die uit de eerste alinea. (Zie De jurk van Alex van Warmerdam.) Maar dat ga ik niet doen. Ongeveer vijf keer per jaar haal ik hem uit de kast. Tegenwoordig zonder demonstratief gezucht. Omdat ik ouder begin te worden en milder.
Erik Nieuwenhuis